Spreuken 27 : 1 – 10

Gemeente,

‘Iemand die verzadigd is, vertrapt honingzeem, maar voor een hongerige is al het bittere zoet…’
De bijbel is een verzameling van 66 boeken waarin we vanalles mogen terugvinden : geschiedenis, profetie, brieven, meditaties, gezangen… En ook datgene wat we ‘wijsheid’ mogen noemen, onder andere in ons boek van vanmorgen : ‘Spreuken’. Een boek met een opeenvolging van korte zinnen, morele gezegden eigenlijk. Niet alleen letterlijk te nemen, maar ook met een figuurlijke, ja een spirituele inhoud. Er is wellicht geen ander boek in de bijbel die diepere morele en spirituele wijsheid bevat dan het boek Spreuken… Daarom wordt er ook zo weinig uit gepreekt natuurlijk…
Zowat elk vers in het boek Spreuken heeft dus een natuurlijke (morele) uitleg (dat is door elk mens te begrijpen) en ook een spirituele betekenis (die door een kind van God begrepen kan worden).

Als we naar ons vers voor vandaag kijken dan mag de natuurlijke uitleg meteen duidelijk zijn : ‘Iemand die verzadigd is, vertrapt honingzeem, maar voor een hongerige is al het bittere zoet…’ Iemand die volledig gevoed is heeft geen behoefte meer aan iets lekkers, en iemand die honger lijdt, zal met het minste genoegen nemen. Dat mag duidelijk zijn. Laten we daar echter niet bij blijven stilstaan. Van veel groter belang voor een christen mag de spirituele betekenis zijn van dit vers!

‘Iemand die verzadigd is, vertrapt honingzeem, maar voor een hongerige is al het bittere zoet…’ Iemand die verzadigd is… Wie mag deze wel zijn?… Want hier zullen we te weten komen wie een kind van God is en wie niet! Laten we naar het oorspronkelijk Hebreeuws kijken : ‘iemand die verzadigd is’ (“sabea nephesh”) betekent zo letterlijk mogelijk vertaald : ‘sabea’ = verzadigd, en ‘nephesh’ = ‘ziel’ of ‘zelf’! Dus mogen we ons vers eigenlijk vertalen : ‘De verzadigde ziel vertrapt honingzeem‘, of ‘Het verzadigde zelf vertrapt honingzeem‘!… Wie is nu deze verzadigde ziel? Dit verzadigde zelf?… De ziel die vol is van zichzelf, de aan zichzelf verzadigde! Het ‘zelf’ in een of andere vorm heeft volledig bezit genomen van die persoon zodat er geen plaats meer is voor de ander, de naaste, in zijn of haar leven. Zo’n iemand is geen kind van God! Denken we aan wat er in Matt. 16:24 staat : ‘Toen zei Jezus tegen Zijn discipelen : Als iemand achter Mij aan wil komen, moet hij zichzelf verloochenen (arm zijn aan zelf, plaats maken voor een ander, de ander uitnemender achten dan jezelf (Filip. 2:3)), zijn kruis opnemen en Mij volgen…’ Het natuurlijke zelf moet de mindere worden… Je moet ‘arm’ zijn aan dat zelf. Hoe minder ‘zelf’ je hebt hoe meer ruimte in je leven voor de naaste! Dat is wat er in de bergrede (Matt. 5:3) bedoeld wordt met dat gekende vers (die altijd verkeerd begrepen wordt) : ‘Zalig zijn de armen van geest, want van hen is het Koninkrijk der hemelen…’ Daarmee wordt feitelijk niet bedoeld : de mentaal invaliden, maar wel degelijk zij die ‘arm’ zijn aan eigen ‘geest’ (ziel of zelf). Arm zijn aan ‘zelf’ of ‘ziel’ is het tegenovergestelde van ‘rijk’ zijn, of verzadigd zijn, aan ‘ziel’ of ‘zelf’.
Hoe herkennen we iemand die vol is van zichzelf (verzadigd aan zelf)? Misschien ontdekken we het ook als we in de spiegel kijken. Bijbels kan je namelijk op heel wat manieren vol zijn aan ‘zelf’.

Ten eerste hebben we namelijk zij die aan zelf-rechtvaardiging doen. Zulke mensen zijn vol (rijk) van zich-zelf. Elk natuurlijk mens is een Farizeeër die zichzelf rechtvaardigt totdat God het werk van Zijn genade begint in het hart van die mens. Als we ons niet onderwerpen aan de Geest van God dan gaan we automatisch terug naar die toestand : vol te zijn van onszelf. Je zelf beter achten dan een ander. Dat is het vol zijn (verzadigd zijn) aan zelf. Te menen dat je toch wel ‘goed’ genoeg bent in de ogen van God omdat je dit of dat gedaan hebt, of omdat je in de juiste regeltjes gelooft, of meent een aanhanger te zijn van de juiste details in het geloof. Hoeveel ‘gelovigen’ menen niet dat het hun kennis is van de juiste leer die hun redt. Zij zijn vol van zichzelf. Kijk niet naar de ander, maar zie in de spiegel!
Als een mens niet het onderscheid leert ervaren tussen de wet en het evangelie, door de werking van God in zijn hart, zal hij altijd in meer of mindere mate een Farizeeër zijn… De natuurlijke mens is vol van zichzelf (het verzadigde zelf) en kijkt neer op de ander, de naaste.

Ten eerste hebben we dus zij die aan zelf-rechtvaardiging doen. Ten tweede zijn zij vol van zichzelf wanneer zij hun zelf vullen met opvattingen, doctrine, gevoelens… die niet van God afkomstig zijn. Dit is niet alleen weggelegd voor ongelovigen! Integendeel, het zijn juist ‘christenen’ die hier vaak in uitblinken. Ze hebben opvattingen geleerd van hun ouders of van de kerk waar ze naar toe gaan, en deze vullen hun ‘zelf’ zodat er geen plaats meer is voor de naaste. Het zijn ‘christenen’ geworden die oordelen over de naaste naargelang de doctrine of de geloofsgevoelens waarmee hun ‘zelf’ gevuld is geraakt. Nu zult u misschien zeggen : wat? Mag geloofsleer niet meer?… Jawel, maar een christen dient dit alles te ontvangen in een gebroken hart (een arm ‘zelf’ met ruimte voor de naaste), zodat hij of zij de doctrine leert toepassen op het eigen leven en niet op dat van een ander.

Hij die rijk is aan zichzelf (verzadigd aan zelf) is daarom ook vol van hoogmoed. Dit zien we bij heel wat christenen (ook als ik in de spiegel kijk) : de ‘christen’ meent namelijk de waarheid te kennen, inzicht te hebben in de geheimen van God. Wanneer dit niet gebeurd vanuit een gebroken hart kan het niet anders worden dan hoogmoed : ik ken de waarheid, dus de ander is fout. Ik ga naar de hemel, de ander dus naar de hel… Arme christen die zo denkt…
Leer te zien naar je ‘zelf’, broeders en zusters : ben ik zo’n verzadigde zelf, vol van zelf-rechtvaardiging en hoogmoed? Of ben ik een hongerige en dorstige naar de genade van God?…

‘Iemand die verzadigd is, vertrapt honingzeem, maar voor een hongerige is al het bittere zoet…’ Nu we weten wat voor soort mens de verzadigde is, kunnen we ons afvragen wat ‘honingzeem’ in de tekst wel mag zijn. Aangezien het iets zoet is mogen we meteen aanemen dat er iets mee bedoeld wordt dat goed is voor de ziel. Zo komen we het woord opnieuw tegen in de Psalmen (Psalm 19:10-11) : ‘De vreze des HEEREN is rein… de bepalingen van de HEERE zijn waarachtig… zij zijn… zoeter dan honing, en honingzeem uit de raat.’… Honingzeem wordt dus hier vergeleken met de vreze des Heren, met de bepalingen van de Heere, staat er. De ‘bepalingen van de Heere’ : Zijn regels, Zijn verordeningen, Zijn woorden ons gegeven in de bijbel… deze dingen zijn zoeter dan honingzeem.

Dit is het wat de verzadigde vertrapt! Hij die vol is (rijk aan) van zichzelf staat niet open voor de regels en de woorden van God in de bijbel. Zo’n iemand denkt immers dat hij zelf de maat is van alle dingen (door zijn kennis van het geloof bijvoorbeeld). Hoeveel ‘gelovigen’ oordelen de naaste niet omdat zij menen boven het Woord van God te staan, en er niet onder. Wie in zichzelf meent de regel te dragen en het niet zoekt door genade in het Woord, vertrapt de honingzeem van het Woord.

‘Iemand die verzadigd is, vertrapt honingzeem, maar voor een hongerige is al het bittere zoet…’ Zo hebben we dus het eerste deel : de mens die vol is van zichzelf (verzadigd, rijk aan zelf) vertrapt de Woorden van God. Zo’n iemand is geen kind van God. Hoe snel zijn ook wij niet zo, broeders en zusters? We oordelen veel liever dan de ander, de naaste, uitnemender te achten dan onszelf!

Zo komen we bij het tweede deel van het vers : ‘maar voor een hongerige is al het bittere zoet…’ Deze hongerige is het tegenovergestelde van de verzadigde! Zo’n hongerige is dus met andere woorden, arm aan zelf (arm aan geest)… ‘de arme van geest’ uit de Bergrede (‘Zalig zijn de armen van geest, want van hen is het Koninkrijk van de hemelen’). Deze ‘hongerige’ is het type mens, het kind van God, die bedoeld wordt in al die zaligsprekingen overigens. We hebben daar trouwens letterlijk staan : ‘Zalig zijn zij die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid…’

Hoe wordt je nu zo’n hongerige? Het is door harde arbeid, kleine maaltijden en een lange wachttijd tussen die maaltijden. Zo is het ook met de spirituele mens. En wel ten eerste zijn harde arbeid. Het kind van God zal namelijk trachten te werken aan gerechtigheid in zijn of haar leven, en in de maatschappij. Dit is de zwaarste arbeid die er bestaat, broeders en zusters. Ja het is bijna, menselijk gesproken, onbegonnen werk. Je gaat meer achteruit dan vooruit in deze arbeid. Je betracht een heilig leven voor God, maar je kan niet anders dan mislukken (door de zonde in je leven, de fouten ten opzichte van je naaste). Je betracht een invloed te hebben op de maatschappij, maar je hoort niets anders dan van misdaad en corruptie, haat en intolerantie… zo is het gesteld met deze wereld. En toch verlang je met je ganse wezen naar gerechtigheid (ja je hongert naar die gerechtigheid)! En deze harde arbeid ‘lijkt’ te mislukken, vandaar het hongerige gevoel in de christen. Hij of zij hongert naar verdraagzaamheid, naastenliefde, rechtvaardigheid… maar krijgt dat niet en ziet dat niet in deze maatschappij. Daarom die honger die brandt in een christen.

Ten tweede worden we hongerig als christen door de kleine maaltijden en de lange wachttijd ertussen. Echte spirituele zegeningen zijn zeldzaam, broeders en zusters. Of althans ze lijken ons zeldzaam. We zien het lijden veel duidelijker in ons leven over ‘t algemeen gesproken. Waarachtige, duidelijke zegeningen zijn zo zeldzaam dat we hongerig blijven naar God’s aanwezigheid, hongerig blijven naar Zijn gerechtigheid, hongerig blijven naar Zijn liefde…! Ja, dit hongeren lijkt me een opzettelijk deel van dit aardse leven, misschien wel om ons verlangen te laten groeien naar die hemelse dingen.

En dan staat er zo bijzonder in ons vers : ‘… maar voor een hongerige is al het bittere zoet…’ Dit is een heel moeilijk te aanvaarden iets. Want hoe kan het bittere nu zoet zijn? Wanneer we lijden, wanneer tegenslag ons treft, wanneer ziekte en eenzaamheid ons overvallen…. is dat zoet? Is dat in de verste verten zoet… aangenaam… tof?… Allesbehalve toch?… Laten we herinneren, broeders en zusters, dat we in ons vers spreken over (spiritueel) voedsel. Voedsel voor de geest. En voedsel kan bitter zijn, onaangenaam om te eten… en toch kracht in zich dragen, zodat we later (!) terugkijken naar het bittere en er de zoete waarde in leren zien. (Hebr. 12:11) ‘En elke bestraffing (het bittere) schijnt op het moment zelf wel geen reden tot blijdschap te zijn, maar tot droefheid. Maar later geeft zij hun die erdoor geoefend zijn een vreedzame vrucht van gerechtigheid!’ Ik kan niet spreken voor een ander, maar in het bittere dat mij trof heb ik (soms) geestelijk voedsel leren zien.

Dit is dan de vraag voor ons vanmorgen, broeders en zusters : Ben ik een verzadigde ziel of een hongerende ziel? Ben ik een verzadigde ziel die honingzeem vertrapt? Ben ik zo vol van mezelf dat er geen plaats meer is voor de naaste? Heb ik mezelf zo volgepropt met regeltjes, overtuigingen, opinies, vormen van (bij)geloof,… dat ik niets anders meer kan dan de ander, de naaste, die afwijkt van hetgeen mij verzadigd maakt, te (ver)oordelen! Zo vaak zie ik ‘gelovigen’ die in deze categorie vallen (ook als ik in de spiegel kijk!).

Dit is dan de vraag voor ons vanmorgen, broeders en zusters : Ben ik zo’n verzadigde ziel of een hongerende ziel? Ben ik een hongerende ziel die het zoete leert ervaren in het bittere dat mij treft? Honger ik naar gerechtigheid voor deze wereld? Honger ik naar naastenliefde : liefde voor de ander zonder hem of haar te oordelen, ook en vooral als hij of zij afwijkt van hetgeen ik belangrijk acht? Dit is wat een kind van God zou moeten zijn, broeders en zusters!

Dit ene kleine vers uit Spreuken toont ons wie een kind van God is en wie niet! Laten we dan dagelijks bidden en er voortdurend voor opletten dat ons zelf, onze eigen ziel, niet de belangrijkste plaats inneemt in ons leven. Dat we niet, vasthangende aan allerlei details, de ander, de naaste, oordelen en veroordelen. Maar laat jezelf komen als hongerende tot God. Hongerend omdat we uit onszelf niets hebben. Hongerend, verlangend naar de honingzeem van God in Zijn Woord. Hongerend naar gerechtigheid in deze maatschappij. Hongerend naar naastenliefde, zodat we de ander uitnemender achten dan onszelf… zelfs al denken ze en geloven ze op allerlei punten anders.
Vader in de hemel, geef ons dan dagelijks niet alleen Uw honingzeem, maar ook Uw bitter voedsel tot onze groei.

Voorbede.

Hemelse Vader,

sta niet toe dat ik als een verzadigde Uw honingzeem vertrap.

Sta niet toe dat ik verzadigd ben aan mijn eigen ziel,

zo vol van mezelf dat ik neerkijk op de ander, de naaste.

Zo vol van opinies en meningen,

zo vol van emoties en gevoelens,

zo vol van kleine details en regeltjes,

dat ik anderen die daar niet aan beantwoorden, veroordeel.

Sta niet toe Vader, dat ik Uw honingzeem vertrap,

meen dat ik Uw woord in pacht heb.

Hoe vaak denk ik niet dat ik in alles de waarheid ken…

Maak me nederig en toon me mijn dwaasheid.

Stel me onder Uw Woord, en niet erboven.

Maak me bovenal hongerig Vader,

hongerig naar Uw gerechtigheid in deze maatschappij,

hongerig naar Uw genade die mijn fouten vergeeft,

hongerig naar naastenliefde in alles wat ik doe en denk…

Indien mogelijk Vader, leer mij het zoete te zien

in al de bittere dingen die mij getroffen hebben.

En schenk mij dagelijks de kracht

om de ander, de naaste, te steunen en te helpen

wanneer het bittere hem of haar treft.

Maak ons tot steun en toeverlaat

voor een wereld in nood, voor mensen in lijden.

Dat we niet langer bezig zijn met ons zelf,

maar de ander, de naaste, uitnemender achten dan onszelf!

Schenk ons dit Vader, in Naam van Uw geliefde Zoon.

Amen.