Psalm 73

Gemeente,

‘Maar wat mij betreft, mijn voeten waren bijna uitgegleden, mijn schreden waren haast uitgeschoten…’

Deze psalm werd geschreven door een zekere Asaf. Een diepgelovig man, in zijn tijd de leider van erediensten in de tempel. Hij is de auteur van 12 verschillende psalmen. Toch mogen we hier lezen in deze psalm dat hij er bijna de brui aan gaf. Bijna struikelde hij weg van God… En dat alles vanwege zijn foute perceptie van de werkelijkheid, zoals we zullen zien. In deze uiterst eerlijke en heel persoonlijke psalm mogen we namelijk iets lezen wat ongetwijfeld bij de meeste gelovigen toch wel leeft : als God verondersteld wordt gelovigen te zegenen… waarom lijden we dan aan allerlei problemen : waarom is er ziekte in ons leven, financiële moeilijkheden, relatie-problemen enz? En hoe komt het toch dat juist ongelovigen het vaak zo goed hebben? Rijk zijn? Zich alles kunnen veroorloven zonder gevolgen?… Dat is toch God-geklaagd??…

Zo begint Asaf zijn psalm met een ‘statement’ in vers 1 : ‘Ja, God is goed voor Israël, voor hen die zuiver van hart zijn…’ Dit is zijn theologisch uitgangspunt zou je kunnen zeggen. Het woordje dat men vertaalt met ‘ja’, is een assertieve benadrukking : het is zeker zo! Als God bestaat, zegt Asaf ons, dan moet Hij toch goed zijn, en zeker voor zij die zuiver van hart zijn… toch??… Zoals ook staat in Psalm 84:12 : ‘God zal het goede niet onthouden aan wie in oprechtheid zijn weg gaat!’… Als God zo goed is, waarom krijgen gelovigen dan niet meer ‘goede’ dingen in ‘t leven? Meer dan zij die helemaal niet geloven?…

Na dit eerste vers (zijn uitgangspunt) kijkt Asaf om zich heen en hij doet dat vanuit menselijke perceptie van die werkelijkheid (dat is belangrijk om voor ogen te houden). De eerste helft van de psalm is die menselijke perceptie van de levenservaringen die radicaal verschillen van die bijbelse statement in vers 1. Daarbij is vers 2 zijn conclusie die voortvloeit uit die al te menselijke waarnemingen : ‘Maar wat mij betreft, mijn voeten waren bijna uitgegleden, mijn schreden waren haast uitgeschoten…’ Asaf verloor zijn vertrouwen in deze zogenaamd ‘goede’ God vanwege bepaalde ervaringen in de menselijke werkelijkheid. Merk op dat we dit alles dus nu bekijken (samen met Asaf) vanuit menselijk perspectief. Merk op dat dit een fout perspectief is, straks zullen we het goddellijke perspectief zien (in de tweede helft van de psalm). We zien (menselijk gesproken) namelijk het volgende om ons heen :

Ten eerste wat Asaf beschrijft in vers 3 : ‘want ik was jaloers op de dwazen, toen ik de vrede van de goddelozen zag!’ De ‘dwazen’ in dit vers komt van een Hebreeuws werkwoord dat betekent ‘veel lawaai maken’ (ezelgebalk), zichzelf bejubelen, zichzelf roemen… We zouden dus gerust mogen vertalen met het woordje ‘arrogant’. Asaf is jaloers op mensen die zoiets kunnen! Want zulke arrogante mensen twijfelen namelijk niet, zij zijn zeker van zichzelf. Deze wereld, deze maatschappij ligt aan hun voeten. Dat is ergens wel bewonderingswaardig, dat is iets waarnaar je, als gelovige, ook kan verlangen… volledig misplaatst weliswaar.

Asaf is jaloers want hij zag dan ook de ‘vrede’ van die goddelozen (als je zo zeker bent van jezelf)! Het Hebreeuws woordje ‘sjalom’ staat hier in de tekst : de ‘sjalom van de goddelozen’ staat er eigenlijk. Sjalom is zoveel meer dan het simpele ‘vrede’ van de vertaling : ‘sjalom’ is een bijzonder theologisch belangrijk woord in de bijbel, zwanger van betekenis : het wijst op volmaaktheid en welzijn in al haar facetten. Dat is namelijk wat ‘arrogante’ mensen hebben, menselijk gesproken. Want dit zijn de mensen die ‘breed’ leven : zij zijn het die rijk worden in deze maatschappij. Ze hebben alles waar hun hart naar verlangt. Met geld is namelijk alles te koop in deze wereld. Vaak resulteert het ook in een ‘langer’ leven (want met geld heb je ook automatisch de beste medische behandelingen). De ‘sjalom’ van de goddelozen is dus te meten de ‘lengte’ en de breedte’ van het menselijke leven!! Zij hebben in alles meer dan de gelovigen!

Daarom gaat Asaf verder in verzen 4 en 5 : die goddelozen (zeg maar gerust die ‘onrechtvaardige rijken’) ‘verkeren niet in moeiten, zoals andere stervelingen…’ Hun leven lijkt pijnloos en o zo makkelijk (vanwege de lengte en breedte van hun leven). Is dit niet bevreemdend ‘dat zij die de heetste hel verdienen hier op deze aarde het warmste nest hebben’? (Spurgeon). In de verzen 6-13 toont Asaf ons dat deze goddeloze rijken geen nood hebben aan God. Ja, deze arrogante mensen spotten met gelovigen. Asaf begint zich dan ook af te vragen of het volgen van God het wel waard is…
En inderdaad als we het leven hier op aarde bekijken vanuit de lengte en de breedte, heeft geloven niet veel zin, integendeel. Zo komt Asaf tot vers 14 : ‘voor niets heb ik mijn hart gezuiverd, en mijn handen in onschuld gewassen…’ Vanuit menselijk perspectief ( = zien naar de lengte en de breedte van het leven) is vertrouwen op God (geloven) zinloos. Zoals Maleachi zich afvraagt (3:14) : ‘… God dienen is nutteloos! Wat voor nut heeft het dat wij onze taak ten behoeve van Hem vervullen…. … wij prijzen de hoogmoedigen gelukkig, niet alleen worden zij die goddeloosheid doen opgebouwd, zelfs als zij God beproeven, ontkomen zij….”

Zo eindigt de eerste helft van Psalm 73 : Asaf is volledig in verwarring. Voor een gelovige die kijkt naar het leven vanuit lengte en breedte, rest er niets anders dan pijnlijke zelf-kwelling. Dit is het menselijke perspectief : de lengte en de breedte van dit aardse leven. Lengte maal breedte is de oppervlakte van dit aardse leven : de oppervlakte is wat we in eerste instantie zien. En op ‘t eerste zicht lijkt er niets anders te zijn dan dat. Maar vanuit goddellijk perspectief is die lengte maal breedte niet het enige aan dit bestaan, laat staan het belangrijkste. Voor God is de lengte maal de breedte van dit aardse bestaan oppervlakkig. Er is veel meer dan wat de arroganten en hoogmoedigen denken. God kijkt namelijk vanuit een andere hoek naar die lengte en breedte : namelijk zo dat Hij ook de eventuele diepte mag zien van die lengte maal breedte. Dit is wat Asaf mag ontdekken in de tweede helft van de psalm.

Het scharnierpunt van de psalm is vers 17 waar Asaf overstapt van dat menselijk perspectief naar het goddellijk perspectief : ‘… totdat ik Gods heiligdom binnenging, en op hun einde lette.’ We zouden ook mogen vertalen : ‘… totdat ik Gods ‘heilige plaatsen‘ (meervoud!) binnenging, en op hun toekomst (van die arrogante goddelozen) lette.’ De heilige plaatsen zijn al die plaatsen waar je in God’s aanwezigheid komt en daar leer je op een andere manier te kijken naar het leven. Vanuit God’s perspectief (kijken vanuit zijn ‘plaats’) hebben die goddelozen namelijk geen toekomst. In het Nieuwe Testament lezen we (1 Cor. 6:19-20) dat God’s heilige plaats ook reeds in gelovigen is : ‘… weet U niet, dat uw lichaam een tempel (een heilige plaats!) is van de heilige Geest, Die in u is… en dat u niet van uzelf bent?’ Als gelovige moeten we die ‘plaats’ van God in onszelf leren opzoeken… anders leren kijken naar het leven, een ander perspectief leren. Niet vanuit lengte en breedte kijken, maar vanuit een gans anders perspectief leren kijken : God’s kijk op de dingen leren.

Wanneer we nu leren zien naar het leven vanuit God’s ‘plaats’, dan leren we 4 dingen zien : en wel ten eerste : de toekomstige verwoesting van de onrechtvaardigen (verzen 18-20). Dat is : zulke mensen hebben geen enkele toekomst in het Koninkrijk van God. Vers 19 : ‘Hoe worden zij in een ogenblik tot een verwoesting! Zij worden weggevaagd…’ Hetzelfde perspectief vinden we terug in het NT (1 Thess. 5:3) : ‘Want wanneer zij (de onrechtvaardigen) zullen zeggen : Er is vrede en veiligheid (lengte en breedte!), dan zal een onverwacht verderf hun overkomen… en zij zullen het beslist niet ontvluchten…’ Zij die lengte en breedte in overvloed hebben, ten koste van de naaste, eindigen alleen in de afgrond. We hoeven dus niet jaloers te zijn op hen, zoals Asaf even in de verleiding kwam. Integendeel, we moeten in afgrijzen op de ‘hoogsten’ van deze samenleving neerkijken.

Vers 20 toont ons dit volledig ander perspectief van God : ‘Zoals een droom vervaagt bij het ontwaken, zult U Heere… hun beeld verachten…’ Voortdurend benadrukt de bijbel de omgekeerde werkelijkheid : de eersten zullen de laatsten zijn… hoog is in feite laag… rijk is arm… de zogenaamde “werkelijkheid” van deze maatschappij is slechts een droom. De onrechtvaardigen die nu de plak zwaaien en het goed hebben zullen vervagen… Wij denken vaak dat we nu leven en straks dood zullen zijn, terwijl het in God’s perspectief omgekeerd is : nu zijn we in het land van de stervenden, en straks komen we tot Leven!

Ten tweede mogen we in de verzen 21 en 22 de ommekeer zien van de gelovigen : hoe Asaf eerst vanuit het foute perspectief keek naar de dingen : ‘toen mijn hart verbitterd was…’ : ‘verbitterd’ is het woord voor azijn, of voor het zuur maken door gisting. ‘Ik was een redeloos dier…’ : ‘redeloos dier’ is het woord voor een kuddedier. Wanneer wij kijken naar het leven zoals de ‘normale’ mens kijkt (vanuit lengte en breedte, lang leven en rijkdom als het enigste belangrijke), dan gedragen we ons als zo’n kuddedier, die met z’n hoofd alleen naar beneden kijkt, naar het gras, naar de lengte en breedte van z’n weide… en niet omhoog kijkt naar de hemel!
De gelovige leert omhoog kijken (vanuit een ander perspectief) als ‘t ware, ziet een toekomst, het Koninkrijk van God. Een redeloos dier leeft alleen maar vanuit het hier en nu, net zoals de onrechtvaardige rijken.

Ten derde leren we vanuit dat Gans Anders perspectief dat er beloning is voor de rechtvaardigen. ‘Niettemin’, staat er, zal God voortdurend bij ons zijn (zelfs al lijkt dat niet zo te zijn gezien vanuit enkel die lengte en breedte). Dit is de grootst denkbare beloning : dat Hij er is voor ons, dat Hij ons beschermt… niet vanuit lengte en breedte, maar vanuit de diepte geeft Hij inhoud aan ons leven : ‘U zult mij leiden door Uw raad’ : God geeft leiding aan ons leven, zodat we werkelijk tot Leven mogen komen door gehoorzaam te zijn aan wat Hij ons opdraagt : je naaste lief te hebben als jezelf.
Vers 25 : ‘Wie heb ik behalve U o God… Naast U vind ik nergens vreugde in op de aarde!’ Dat is voor ons mensen een heel erg moeilijke sprong : in lengte en breedte vinden wij geen vreugde, want dat is zo tijdelijk, zo beperkt tot dit korte bestaan hier. Onze vreugde moeten we leren vinden in de diepte, de inhoud van ons leven in relatie met Hem die Leven is.

En ten vierde mogen we de verantwoordelijkheid van de gelovige leren uit dat goddellijk perspectief. En die verantwoordelijkheid die we hebben is om zo dicht mogelijk te naderen tot God in dit leven. Vers 28 : ‘Maar wat mij betreft, het is voor mij goed dicht bij God te zijn…’ Daarin, en nergens anders, is werkelijk geluk te vinden : de diepte van de relatie met God die inhoud geeft aan ons leven! Niet in lengte en breedte! Jacobus 4:8 : ‘Nader tot God, en Hij zal tot u naderen…’

En naast die verantwoordelijkheid om tot God te naderen, hebben we ook de grote verantwoordelijkheid om anderen, de naaste, te vertellen over deze God en de inhoud die Hij geeft aan dit leven (in tegenstelling tot lengte en breedte). Ja, dit is de laatste zin van de psalm, de conclusie als het ware : (vers 28) ‘Ik neem mijn toevlucht tot de Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen!’ Merk op dat Asaf, in de eerste helft van de psalm, toen hij nog jaloers was op de lengte en de breedte van de onrechtvaardigen, niet kon vertellen over God (vers 15). Wanneer onze prioriteiten fout liggen, broeders en zusters, kunnen we niet spreken over God… Is het daarom dat we zo weinig spreken over God aan onze naaste??…

Laat je toch niet verleiden door deze maatschappij met al haar foute waarden : de lengte en de breedte die ons tot slaaf maken in ‘Egypte’, slaaf aan allerlei verlangens. Verander je perspectief, leer te zien vanaf de ‘heilige plaats’ waar God staat. Streef diepte na in je leven, relatie met de Allerhoogste, relatie met de naaste, zodat er inhoud mag komen in je aardse leven. Laten we worden zoals Asaf, en niet langer vasthangen aan materiële waarden, de luxe van gadgets en verre reizen, en zovele andere dingen die ons knechten. Kom toch tot God en leef voor je naaste!

Voorbede.

Hemelse Vader,

het leven is soms zo onbegrijpelijk.

Waarom is er zoveel lijden?

Waarom lijden zovele onschuldigen?

Hoe komt het dat onrechtvaardigen,

machthebbers en rijken, hun gang kunnen gaan?

En dat onschuldige kinderen sterven….

Doe ons echter inzien dat er zoveel meer is

dan alleen maar de lengte en de breedte van dit aardse leven.

Laat ons niet vastklampen aan de jaren dat we hier doorbrengen,

of verslaafd worden aan de luxe van deze maatschappij.

Maar doe ons toch komen tot de ware diepte van het leven,

dat we inhoud mogen krijgen voor U en de naaste.

Laat ons tot het inzicht komen wat de ware werkelijkheid is in Uw ogen :

dat de eersten van deze maatschappij de laatsten zullen zijn,

dat rijk betekent dat je arm bent in naastenliefde,

dat hoog op de maatschappelijke ladder laag betekent in Uw ogen…

Sta niet toe dat jaloersheid in ons hart binnen kruipt,

wanneer we zien naar de ‘succesvollen’ in deze wereld.

Maar dat we oog mogen krijgen voor het tekort in de onrechtvaardige.

En dat er wel degelijk beloning is voor de gelovige,

zelfs al hebben we weinig lengte en breedte.

Maar dat U er bent voor ons, in leiding tot naastenliefde.

Leer ons om ware verantwoordelijkheid te dragen, Vader.

Dat we leren naderen tot U.

Dat we voortdurend Uw aanwezigheid in ons leven zoeken.

En dat we voortdurend mensen willen vertellen dat U de Vader bent!

Amen.