Gemeente,
‘… en wie, wanneer een slang hem gebeten had, op de koperen slang de blik richtte, bleef in leven.’
In de ‘moderne’ theologie wordt vaak de nadruk gelegd op het feit dat je OT niet mag uitleggen aan de hand van NT… je doet het OT dan namelijk ‘buikspreken’ heet dat dan (zo heb ik het helaas geleerd). Uitleg mag dan alleen gebeuren vanuit de tijd en cultuur van het ogenblik waarop de tekst geschreven werd…
Broeders en zusters, ik meen dat dit een zeer (wetenschappelijke en dus) onbijbelse methode is. Jezus Zelf toont dit aan wanneer Hij zegt in Lucas 24:44 : ‘Dit zijn mijn woorden, die Ik tot u sprak, toen Ik nog bij u was, dat alles wat over Mij geschreven staat in de wet van Mozes en de profeten en de psalmen moet vervuld worden…’
Zodus zijn er blijkbaar teksten uit de wet van Mozes die spreken over de komende Messias… niet met naam natuurlijk, maar wel reeds als een functie-omschrijving van wat de komende Messias zal doen. Heel wat oude tekstuitleggers hebben in de koperen slang dan ook een beeld gezien van die komende Messias Jezus. In het evangelie van Johannes zelf vinden we Jezus die het volgende zegt : ‘En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden’ (Joh. 3:14)….
Dus arme ‘moderne’ theologie. Werkelijk ‘arm’… wanneer ze weigert open te staan voor de boodschap van het evangelie in de woorden van het OT.
Ik wil met u vanmorgen de tekstlezing overlopen en ontdekken wat we er allemaal uit kunnen leren. En dat is heel wat… want ‘Elk van God ingegeven schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten…’ (2 Tim. 3:16).
De reis van het volk Israël zat er bijna op… ze zitten nu vlak bij hun doel : het beloofde land. Eén klein koninkrijkje zit nog op hun weg : Edom, de afstammelingen van hun ‘broeder’ Ezau. In hoofdstuk 20 : 14-21 heeft Israël heel vriendelijk de doorgang gevraagd om het beloofde land te kunnen bereiken. Maar de toegang wordt hun echter geweigerd…
Dus zit er niets anders op dan af te buigen van hun route en via een lange mars het koninkrijkje Edom te omzeilen om via een andere weg het beloofde land te bereiken.
Zo komen we bij ons eerste puntje waar ik even wil bij stilstaan : de ontmoediging bij het volk Israël : ‘… ten einde om het land Edom heen te trekken, werd het volk onderweg ongeduldig.’ (vers 4). Het Hebreeuwse oorspronkelijke woordje duid op ‘ongeduld waaronder ze lijden’. En hoe zouden we zelf niet zijn? De eindmeet, het beloofde land, op enkele kilometers afstand zichtbaar… en dan moeten afbuigen voor een dagenlange tocht… De ontgoocheling zal zeer groot geweest zijn.
En is het niet vaak zo in ons eigen leven?… Wanneer alles juist lijkt goed te gaan in ons leven en we staan sterk in geloof (denken we… misschien omdat juist alles goed gaat…), ja de eindmeet is zichtbaar… dan gebeurd er toch altijd iets… tegenslag, ziekte, verlies, lijden… en van ons ‘grote geloof’ blijft er plotseling niet veel meer over.
En dan wordt heel snel duidelijk hoe weinig we eigenlijk gegroeid waren in geloof tijdens die jaren dat het goed ging… Hoe deprimerend is zo’n ontgoocheling niet?… Hoe snel verliezen we de moed wanneer het leven niet gaat zoals ons ‘geloof’ dacht dat het zou gaan?… En al snel blijkt ons geloof het verkeerde geloof te zijn : namelijk geloof in eigenbelang.
En de ontgoocheling is des te erger wanneer we naar de reden gaan kijken : Israël dacht ongetwijfeld dat de Edomieten hun wel zouden doorlaten… het waren namelijk hun ‘broeders’… familieverwanten van de broer van hun voorvader Jakob. Maar wat blijkt : het zijn juist die mensen die je een hak zetten. Zo is het ook maar al te vaak in het christelijke leven. Je verwacht steun en hoop van je broeders en zusters in Christus… maar al te vaak blijken het Edomieten te zijn.
Denk daaraan wanneer je zelf weeral eens kritiek hebt op een medebroeder of zuster… hoe snel worden we zelf geen Edomiet voor hem of haar…
Zo’n ontmoediging en ontgoocheling die het volk Israël meemaakte is helaas ook de voedingsbodem van klagen. Dit mag ons tweede punt zijn : het klagen van het volk Israël. ‘En het volk sprak tegen God en tegen Mozes : Waarom hebt gij ons uit Egypte gevoerd? Om te sterven in de woestijn? Want er is geen brood en geen water en van deze flauwe spijs walgen wij…’ (vers 5).
Wanneer we ontgoocheld zijn gaan we helaas maar al te vaak de fout niet bij onszelf zoeken, maar moet iemand anders het ontgelden. God bijvoorbeeld… En we beginnen allerlei vragen te stellen : Waarom dit? Waarom dat?… Dat klagen, net zoals bij het volk Israël, is altijd volslagen onterecht. Want eigenlijk, als we goed lezen, moeten we zien dat Israël de waarheid onrecht aan doet… om niet te zeggen dat ze beginnen te liegen.
‘Want er is geen brood en geen water en van deze flauwe spijs walgen wij…’, zeiden ze. Maar er was wel degelijk manna (de flauwe spijs) en er was wel degelijk water (door Mozes uit de rots gebracht). Maar blijkbaar was het niet dat wat ze wilden… Het volk verlangde naar het ‘brood’ van Egypte, naar het ‘water’ van Egypte… naar de ‘vleespotten’ van Egypte.
Eigenlijk was er sprake van ‘gewenning’. Ik gebruik dit woordje met opzet want het is iets wat we heel nadrukkelijk zien in onze huidige maatschappij. We zijn iets (die een gave is, een geschenk) zodanig gewoon geworden (gewenning) dat we er niet meer bij stil staan… dat we niet langer verwonderd zijn… en dat we verlangen naar meer!
Heel onze consumptie-maatschappij draait om dit principe van gewenning en het verlangen naar meer. ‘Manna’ (de genadegave van God, het basis-voedsel) is niet goed genoeg meer… de basis is niet goed genoeg meer… we willen 10-granen brood… en daarna een gebak met confituur erin… en een slagroomtaart… uiteraard met een aromatisch koffietje erbij…
Vroeger wasten we ons in een teil met warm water… toen kwam er een ligbad… daarna een douche… nu moeten we toch een jacuzzi hebben met 10 verstelbare koppen…
Vroeger fietsten we… toen kwam de auto… daarna twee auto’s per gezin… en nu moeten we er toch minstens ééntje hebben met lederen zetels en GPS…
Vroeger gingen we eens naar de markt in het dorp… toen een keertje naar de zee of het bos… daarna op vakantie naar een buurland… en nu, nu moeten we toch naar de andere kant van de planeet gaan om op te vallen… enzovoorts…
Eigenlijk kunnen we bij elk deel van het leven deze ‘gewenning’ zien en het verlangen naar meer…
En we walgen van de flauwe spijs…
Dat wil zeggen, we walgen van datgene wat God ons in zijn genade geeft : eenvoudig brood en water uit de kraan. Een klein huisje om te wonen. Een simpel dak boven je hoofd. Een enkele verwarmde kamer en wat kleren om aan te trekken… Maar dat is ons niet genoeg!
Verschrikkelijk is dat! God aanklagen omdat we niet tevreden zijn met wat Hij ons in Zijn genade aanbied. Niet tevreden te zijn met eenvoudige dingen…
Niet goed genoeg! Gewenning! We willen meer! De ‘moderne’ mens trekt massaal naar Egypte. Ach, de afgoden van Egypte… hoe verlokken ze ons toch met hun ‘meer’…
Na het klagen komen we bij ons derde puntje : de straf. En eigenlijk, als je doorhebt wat er gebeurd in het verhaal, is de straf het logische gevolg van hun klagen. ‘Toen zond de HERE vurige slangen onder het volk; die beten het volk, zodat er velen van Israël stierven…’ (vers 6).
De mensen stierven, met andere woorden, door het gif van de slangen… Als we walgen van de genade van God en steeds verlangen naar meer… Als het voldoen van de basis-behoeften ons niet meer genoeg is… dan sluipt er een ‘gif’ in ons hart : een onverzadigbaar ‘gif’. Want alles went uiteindelijk en het gras is altijd groener op de andere heuvel. De buurman heeft een grotere auto… de vriend heeft een verdere reis gemaakt… een nieuw model GSM komt op de markt… het ‘gif’ van het verlangen naar meer is onverzadigbaar!
Diep ongelukkig wordt je als je valt voor dit ‘gif’ in je leven… innerlijk, spiritueel vergiftigd wordt de mens (dit is de ‘normale’ mens in onze huidige maatschappij)… zo vergiftigd vanbinnen dat alleen de dood kan volgen. Ja, dit is de toestand van elke natuurlijke mens die alleen maar aan zichzelf denkt.
Hoe triest zou het verhaal zijn als het hier zou eindigen…
Maar niets is minder waar. Godzijdank! Laten we het hebben over het vierde punt : de genezing! En die genezing, zo blijkt, gebeurd in verscheidene stappen. Eerst mogen we zien dat sommigen tot inzicht kwamen : schuldbelijdenis : ‘Wij hebben gezondigd, want wij hebben tegen de HERE en tegen u gesproken…’ (vers 7). Schuldbelijdenis, broeders en zusters, een verwaarloosd iets in onze huidige kerk en in ons spirituele leven, maar wel heel duidelijk aanwezig in het verhaal van onze tekstlezing.
Daarna mogen we zien hoe het volk naderde tot Mozes om voor hen te bidden : ‘Toen bad Mozes ten gunste van het volk…’ (vers 7). Het naderen tot een ‘middelaar’ : iemand die midden in de onoverbrugbare afstand tussen God en mens staat en zo verzoening kan bewerkstelligen tussen God en mens. Vergeet nooit hoe Jezus onze ‘middelaar’ is, onze ‘advocaat’, om elke schuld die we belijden te brengen voor God en vergeving voor ons te bekomen.
En dan dus de grote genezing zelf : ‘De HERE dan zeide tot Mozes : Maak een vurige slang en plaats die op een staak; ieder, die daarnaar ziet… zal in leven blijven!’ (vers 8).
Het enige wat we kunnen doen is ‘zien’ naar de verhoogde. Er wordt niet gezegd door Mozes aan het volk : je moet dit of dat doen… er is geen handelen mee gemoeid… geen prestatie van één of andere aard… alleen maar een oogopslag, kijken in de juiste richting van die slang… het enige wat je daarvoor nodig hebt is… ‘geloof‘. Vertrouwen dat het ‘zien’ naar die koperen slang je effectief zal redden.
Dit is dan ook een samenvatting van het christelijk ‘geloof’ : in vertrouwen ‘zien’ we naar de verhoogde. In schuldbelijdenis bidden we tot Hem als middelaar. En genezing komt… niet door wat we doen, maar door het ‘zien’ naar Hem.
Om even terug te keren naar het begin van de preek en onze opmerking dat ‘moderne’ theologie ‘blind’ is (niet zien!) voor de aanwezigheid van het evangelie in het OT. We hebben niet alleen de bijbel zelf die getuigt van de gelijkenis tussen koperen ‘slang’ en ‘messias’. Maar we hebben ook het inzicht van joodse mystieke traditie (kabbalah) die ons toont dat de getalwaarde (elke Hebreeuwse letter komt overeen met een getal) van het woord ‘messiach’ en ‘nachasj’ (slang) dezelfde is (358).
Dus ook de joodse traditie steunt ons in het vergelijken van ‘slang’ en ‘messias’.
Nu kan u zich misschien afvragen waarom de messias wordt voorgesteld als een slang? Je zou toch juist denken dat de slang de ‘satan’ is?
Op Hem, de verhoogde, worden al onze zonden gelegd. En Hij stierf de dood die wij allen hadden moeten sterven (in onze plaats). Daarom is Hij de vloek aan het kruis, zoals ook de slang vervloekt werd in het begin van Genesis…
‘… en wie, wanneer een slang hem gebeten had, op de koperen slang de blik richtte, bleef in leven.’
Zo mogen wij dan door geloof zeggen : ‘… en wie, wanneer hij zondigt, de blik richt op Jezus aan het kruis, blijft Leven’!
Voorbede.
Hemelse Vader,
Sta niet toe dat wij ontmoedigd raken,
ontgoocheld worden door de vele tegenslagen
die het leven ons brengt.
En schenk ons het inzicht en de liefde
zodat we niet zelf worden als Edomieten
voor onze broeders en zusters in het geloof.
Dat we geen reden zijn tot ontgoocheling
voor de naaste…
Schenk ons zo’n geloof, zo’n vertrouwen
dat we nooit mogen komen tot klagen.
Wij danken U dan ook Vader,
voor het brood en water van elke dag,
het ‘manna’ dat U ons geeft…
Roei in ons het verlangen uit naar ‘meer’,
dat we tevreden mogen zijn met wat we hebben
verkregen door Uw dagelijkse liefde voor ons.
Leer ons komen tot schuldbelijdenis,
dat we geen excuses zoeken voor ons wangedrag.
En leer ons bovenal ‘zien’ naar de Verhoogde.
Doe het geloof in ons groeien,
die ons de ogen doet opslaan naar Jezus Christus,
en die gekruisigd,
in onze plaats voor al onze zonden.
Leer ons dankbaarheid
voor de Middelaar die U ons schonk
in genade…
Amen.