Matteüs 7 : 1 – 12

Gemeente,

‘Oordeel niet, opdat u niet geoordeeld wordt…’
Dit is ongetwijfeld één van de meest bekende verzen uit de bijbel die eigenlijk altijd verkeerd gebruikt wordt. Mensen gebruiken dit vers namelijk wel eens als excuus om niet aangesproken te worden wanneer ze zich verkeerd of slecht gedragen (wanneer ze zondigen). Ze zeggen dan eigenlijk : je mag mij niet oordelen vanwege mijn verkeerd gedrag (mijn zonde), want anders zal God jou ook wel oordelen. Maar dat is echter niet wat hier bedoeld wordt. Laten we daarom heel aandachtig kijken naar de context waarin dit vers staat.

We zien namelijk in onze tekstlezing dat Jezus zelf zich wel degelijk uitspreekt over het gedrag van mensen. Bijvoorbeeld vers 6 : ‘Geef het heilige niet aan de honden, en werp uw parels niet voor de zwijnen…’ Of vers 15 : ‘Wees op uw hoede voor de valse profeten…!’ Jezus verwacht dus wel degelijk van zijn volgelingen dat zij onderscheid kunnen maken tussen goed en slecht gedrag, tussen vals en juist! Je moet weten wanneer iemand zich gedraagt als een hond of als een zwijn (dat zijn namelijk onreine dieren in het jodendom van zijn tijd) : je moet, met andere woorden, onrein gedrag (zonde!) kunnen scheiden van rein gedrag. Je moet de juiste leer kunnen onderscheiden van valse leer. Dat is eigenlijk toch ook een vorm van ‘oordeel’ kunnen vellen : onderscheid maken! Verder in Mattheüs (18:15vv) roept Jezus op om te handelen tegen ‘broeders’ (andere gelovigen) die gezondigd hebben… Onderscheid maken (tussen goed en kwaad, rein gedrag en zonde) mag dus, ja moet eigenlijk… maar ‘oordeel’ vellen mag niet. Wat wordt er dan bedoeld met dit ‘oordeel vellen’ in onze tekst?

Het woord dat hier in de tekst gebruikt wordt en dat de vertaling weergeeft als ‘oordelen’, is het Griekse werkwoord ‘kri-noo’. Daar komt ons woordje ‘kri-tiek’ van! En dat is in feite wat hier bedoeld wordt in onze tekst : wij mogen niet te kritisch zijn. Met de mate waarmee wij kritisch zijn op een ander, zal God kritisch zijn met ons! Want, broeders en zusters, kritisch zijn, dat is iets wat wij heel goed kunnen : vooral kritisch zijn op een ander. Er zijn gelovigen die zeggen (helaas ook in deze kerk) : deze persoon heeft die of die zonde gedaan en dus gaat ie naar de hel… Zo kritisch zijn op een ander dat je hem of haar zelfs veroordeelt tot de hel. Zo’n finale veroordeling behoort echter alleen aan God toe! Wij mogen ons wel uitspreken wat goed of kwaad is in het gedrag van een ander (en liefst ook over ons eigen gedrag), maar wij kunnen nooit oordelen over de verborgen motieven van die ander : 1 Sam. 16:7 : ‘Het is namelijk niet wat de mens ziet, want de mens ziet aan wat voor ogen is (het uitwendige), maar de HEERE ziet het hart aan!’ Wij trekken zo snel negatieve conclusies over iemand omdat we te kritisch zijn. We menen te weten hoe een ander in elkaar steekt, hoe z’n relatie is met God bijvoorbeeld, waarom hij of zij dat gedaan heeft wat fout is.

Het mooiste voorbeeld hiervan vinden we in Johannes 8:1-11 : het verhaal van de overspelige vrouw die bij Jezus wordt gebracht met de vraag van de Farizeeën of ze gestenigd moet worden. Jezus’ antwoord : ‘Wie van u zonder zonde is, laat die als eerste de steen op haar werpen…’ toont ons dat we niet mogen oordelen, omdat we zelf zondig zijn. De enige die haar zou kunnen veroordelen is God (Jezus) Zelf, maar zelfs Hij zegt op het einde van het verhaal : ‘Dan veroordeel Ik u ook niet; ga heen en zondig niet meer!’… Merk op dat Jezus wel degelijk zegt dat ze zondig is (want overspel is zonde!), maar Hij veroordeelt haar niet tot de hel, want de genade van het kruis is ook op haar van toepassing.
Met andere woorden : we mogen ons uitspreken over wat iemand doet (goed of kwaad, onderscheid maken daartussen), maar niet over zijn of haar relatie met God of wat er dus met die persoon zal gebeuren.

Ons vers wil dus vooral zeggen : wees niet te kritisch voor elkaar! Want hoe vaak zien we niet gelovigen die als echte Farizeeërs precies weten wat je dient te geloven. En als je ook maar in het minste geringste afwijkt van hun opinies, heb je volledig afgedaan als gelovige (ja, wijk je af op één puntje dan ben je uiteraard een ketter… en ga je weer naar de hel natuurlijk). U denkt dat ik overdrijf? Praat eens met een medegelovige over een heet hangijzer op geloofsgebied en eens zien wat er gebeurd. Vertel eens dat je wel wat voelt voor de evolutietheorie bijvoorbeeld (tegen de ene), of dat u een aanhanger bent van strikt creationisme (tegen de ander). Dat je meent dat er geen hel is bijvoorbeeld, dat iedereen gered zal worden… of dat kinderen die sterven wel degelijk naar de hel gaan. … Ach, er zijn zoveel voorbeelden in ons geloof waar we wel degelijk andere meningen over kunnen hebben. Sommigen doen dan alsof je redding afhangt van het precies aanvaarden van allerlei dogma’s, allerlei geloofsregels (doctrines). Maar niets is minder waar : we zijn gered door het werk van een Ander. Ons exact geloven (= het aanvaarden van precieze geloofsregels), heeft daar eigenlijk niets mee te maken.

Mag je het oneens zijn met elkaar, als gelovigen? Natuurlijk! Maar altijd in dialoog, niet in discussie. In wederzijds respect voor elkaar mogen we van meningen verschillen. Niet wat betreft het fundament waarop we staan : en dat is Jezus Christus en die gekruisigd. Maar op alle andere gebieden mag je van elkaar van mening verschillen. Zal de één gelijk blijken te hebben en zal de ander dan fout zijn? Uiteraard! Maar de redding van zo’n persoon die het fout heeft, komt niet in het gedrang (want zijn vertrouwen blijft op het fundament rusten). Iemand die het fout heeft op een of ander (secundair) geloofspunt blijft in alle opzichten een broeder of een zuster in de kerk.

In de mate waarin we zo’n persoon dan (te) kritisch (ver)oordelen, zal God op dezelfde wijze ons (ver)oordelen. Laat dat eens goed doordringen wanneer U weeral eens kritiek hebt op de (geloofs)’fouten’ van een ander christen. God hanteert hier het principe dat we al eerder konden lezen in de Bergrede (6:14) : ‘Want als u de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader u ook vergeven…’ Zoals wij handelen ten opzichte van een naaste, zal God handelen ten opzichte van ons. Broeders en zusters, wees hiervan doordrongen! Lucas 6:38 : ‘Geef en aan u zal gegeven worden : een goede… overlopende maat zal men u in de schoot geven; want met dezelfde maat waarmee u meet, zal er bij u ook gemeten worden!’… Denk aan maatbekertjes. Als we alleen maar kleine zegeningen schenken aan een ander, zal God ons ook maar klein belonen. Als we een grote maatbeker hebben voor onze kritiek op een ander… zal God ons ook overladen met kritiek. Dat zal geen gezegende, blije dag zijn! 1 Kor. 3:13vv : ‘Ieders werk (kritiek of zegeningen) zal openbaar worden… Hoe ieders werk is, zal het vuur beproeven. Als iemands werk dat hij op het fundament (van de genade in en door Jezus Christus en die gekruisigd) gebouw heeft, standhoudt, zal hij loon ontvangen. Als iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden. Hijzelf echter zal behouden worden (want hoedanook rust hij op het fundament van genade), maar wel zo : als door vuur heen!’…

Jezus gebruikt in onze tekstlezing een vergelijking uit zijn leven als timmerman om zijn argument kracht bij te zetten : (vers 3) ‘Waarom ziet u wel de splinter in het oog van uw broeder, maar merkt u de balk in uw eigen oog niet op?’… Merk opnieuw op dat je wel degelijk onderscheid mag maken tussen goed en kwaad : de broeder (of zuster) heeft wel degelijk een splinter in het oog! Je kan die splinter wel degelijk opmerken, maar je moet beseffen dat je zelf ook zulke splinters (of zelfs veel grotere!) hebt. Het is met andere woorden een oproep van Jezus om niet hypocriet te zijn (vers 5 : ‘Huichelaar’!). Dus gelovigen moeten wel degelijk fouten en zonden benoemen, maar op een genadige en niet-veroordelende wijze. En dat, broeders en zusters, is voor ons heel erg moeilijk…

Want we overdrijven zo graag : we blazen de fouten van een ander buiten proportie op, en we onderschatten onze eigen (soms zelfs dezelfde) fouten/zonden. We zijn perfectionisten wanneer het gaat over het gedrag van anderen, maar zijn extreem tolerant wanneer het over onszelf gaat.
Heb je al ooit eens iets in je oog gehad? Ja toch. Dan weet je toch hoe gevoelig het oog wel is. Hoe iemand die wil helpen, zacht en uiterst voorzichtig moet zijn om het te verwijderen. De minste foute beweging van de helper kan pijn veroorzaken, kan de hele situatie nog erger maken dan het al is.

Hoe vaak hebben we al niet gezien hoe gelovigen confronteren wanneer ze op de fouten van een ander wijzen. De confrontatie is altijd vanuit een positie van superioriteit (wat ben ik toch goed dat ik niet jouw zonde heb!)… Confrontatie is altijd een tegenover-de-ander staan. Maar dat mogen we juist niet als christen! Als christen dien je altijd ‘naast’ de ander te staan. Samen met de ander te staan, zorgend en vanuit nederigheid! Dat wil zeggen dat je vanuit je eigen zonden weet dat je slechts naast de ander kan staan, nooit tegenover. En daarom, als je ander op een fout in zijn of haar leven wil wijzen, moet je altijd beginnen met gebed! Begin altijd eerst met bidden voor die ander : niet naar voren springen en met beschuldigende vinger veroordelen, maar bidden voor die ander!
Doen we dat, broeders en zusters, bidden voor de mensen die we zo graag willen veroordelen??…

Het is dan ook geen toeval dat Jezus verdergaat in vers 7 met ‘Bid, en u zal gegeven worden…’ In heel wat bijbelvertalingen staat er een splitsing tussen verzen 6 en 7, met een nieuw titeltje erbij (‘Gebedsverhoring’ bijvoorbeeld in de HSV). Maar oorspronkelijk liep de tekst gewoon door (die splitsing en dat titeltje zijn van latere datum). Dat de tekstlezing bedoelt was als één geheel kunnen we overduidelijk zien aan vers 12 : ‘Alles dan wat u wilt dat de mensen u doen, doet u hun ook zo…’ Want vanuit die ingesteldheid moeten we omgaan met de naaste, de mens die de fouten, de zonden begaan die we zo graag zouden willen oordelen. Wij willen toch niet dat zoiets met ons gebeurd? Wel doe het dan ook niet met de naaste!

Als Jezus dan zegt in vers 7 : ‘Bid, en u zal gegeven worden…’, heeft Hij het in de eerste plaats over wijsheid hoe we moeten omgaan met de naaste, die fouten/zonden begaat. Jacobus 1:5 : ‘En als iemand van u in wijsheid tekortschiet, laat hij die dan vragen aan God (bidden!), Die aan ieder overvloedig geeft en geen verwijten maakt (oordelen!), en ze zal hem gegeven worden…’

De bijbelse verwachting is dat christenen niet klakkeloos oordelen (verwijten!), maar dat ze bidden om wijsheid om te kunnen omgaan met conflict en/of gevoelige relationele problemen met andere christenen die eventuele fouten/zonden begaan.
Daarom eindigt Jezus onze tekstlezing met de zogenaamde ‘gulden regel‘ : (vers 12) ‘Alles dan wat u wilt dat de mensen u doen, doet u hun ook zo…’! Dit mogen we zien als een practische uitwerking van de wet in Leviticus 19:18 : ‘U moet uw naaste liefhebben als uzelf…’ Laten we echter goed voor ogen houden dat deze regel niet zomaar toevallig staat aan het eind van onze tekstlezing.

De vraag die we ons dus moeten stellen wanneer we iemand willen ‘oordelen’ (dat is : wanneer we iemand willen wijzen op fout/zondig gedrag) is de volgende : ‘Hoe zou ik zelf willen dat anderen mij behandelen wanneer ze mijn fouten/zonden ontdekken?‘ Denk daar grondig over na (ja, bidt om wijsheid!!) voor je iemand benadert. Als christen zul je ontdekken dat zoiets enkel kan lukken vanuit nederigheid en het bekennen van de eigen krachteloosheid. Dat we alleen maar naast die ander kunnen staan, zodat we kunnen ondersteunen. Alle kracht tot verandering komt alleen van Hem, die wij dagelijks bidden, ja dagelijks smeken vanuit ons onvermogen.

Broeders en zusters, oordeel dan niet, maar wees er voor de ander. Sta hem of haar nabij. Luister eerst voor je praat. Bidt samen om verandering. En bidt dat er ook mensen mogen zijn in de kerk die in liefde je opmerkzaam mogen maken voor de vele fouten in je eigen leven. Godzijdank is er voor ons allen Zijn genade!

Voorbede.

Hemelse Vader,

Maak ons opmerkzaam dat we niet gedachtenloos veroordelen.

Sta niet toe dat we anderen al reeds in de hel plaatsen.

Het is voor ons zo makkelijk om te kritisch te zijn.

Wanneer we de naaste omlaag duwen,

dan verheffen we onszelf.

Leer ons elke dag om wel degelijk onderscheid te maken

tussen goed en slecht gedrag, tussen rein en onrein.

Maar altijd eerst en vooral gericht op ons eigen leven.

Sta niet toe dat we als Farizeeën spijkers op laag water zoeken.

Dat we steeds maar weer de naaste bekritiseren

wanneer ze afwijken van datgene wat wij menen

dat het ene ware geloof is.

Leer ons om steeds genadig met elkaar om te gaan!

Leer ons om dagelijks te bidden voor de ander,

wanneer wij hun fouten en/of zonden zien.

Dat wij een steun en toeverlaat mogen zijn

voor de zondige broeder en zuster.

Niet oordelend maar in liefde samen op weg.

Samen op weg naar Uw Koninkrijk.

Soms aarzelend, soms vallend.

Leer ons om er te zijn voor de naaste.

Werk Gij in ons Uw goede werken.

En wij bidden U dat er ook anderen mogen zijn in Uw kerk

die ons wijzen op onze fouten,

die ons helpen om op de Weg te blijven!

Geef ons een hechte verbondenheid met elkaar, in Jezus’ Naam.

Amen.