Marcus 10 : 17 – 31

Gemeente,

‘En toen Hij naar buiten ging om op weg te gaan, snelde er iemand naar Hem toe, viel voor Hem op de knieën en vroeg Hem : ‘Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?”…
Dit bijzondere verhaal vinden we ook terug bij Mattheüs en bij Lucas. Het feit dat dit verhaal voorkomt bij drie evangelisten toont ons de impact die deze gebeurtenis moet hebben gehad op de leerlingen. In Lukas lezen we dat deze rijke jongeman ook een ‘leidinggevende’ was (Lukas 18:18). Meer dan waarschijnlijk wordt dan bedoeld de leidinggevende persoon in een synagoge. Daarom niet noodzakelijk een schriftgeleerde of een Farizeeër, want dat staat niet in de evangelieën. Waarschijnlijk gaat het hier dus om een leek die door zijn rijkdom en invloed de leidinggevende rol had gekregen in een synagoge. Deze jongeman had dus al bijzonder veel bereikt in het leven, op financieel, sociaal en religieus gebied. Een respectabel iemand, een geëerde burger… Zijn stadsgenoten zullen veel respect voor hem gehad hebben. Hij was iemand met een moreel gezag….

En toch is er blijkbaar in zijn hart een diepe angst en onzekerheid dat hij datgene mist wat hij het meest nodig heeft, en dat is redding, eeuwig leven, de hoop op het Koninkrijk van God… : ‘Wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven….?’
Deze rijke jongeman was een bijzonder iemand. In het verhaal zien we ook een heleboel bewonderswaardige aspecten aan zijn gedrag. ‘Hij snelde naar Jezus toe’ staat er : dat wil zeggen dat hij naar hem rende. Een respectabel burger deed zoiets niet : rennen was ‘not done’ in die tijd. Dat is jezelf belachelijk maken. Maar de jongeman trok zich daar niets van aan : hij had alleen oog voor Jezus. Zeer bewonderenswaardig toch… En hij rende niet alleen, maar hij knielde ook voor Jezus neer : met andere woorden, hij vernederde zich voor Jezus (ondanks zijn eigen hoge positie). Zijn ingesteldheid was dus meteen de juiste, zouden we zo zeggen. En de eerste woorden die hij spreekt lijken, op ‘t eerste zicht, meteen de juiste te zijn : ‘Goede meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven…?’ Bovendien kwam hij meteen tot de juiste persoon met deze vraag. Wie anders dan Jezus kan hem het antwoord geven? Staat er niet in 1 Joh 5:20 : ‘… Jezus Christus, Die is de waarachtige God en het eeuwige leven’! Deze jongeman richtte zich dus met de juiste ingesteldheid tot de juiste persoon. Alles aan deze jongeman lijkt dus fundamenteel ‘goed’ te zijn : de juiste instelling om tot bekering te komen, toch?…

Maar niets is wat het lijkt… Dit verhaal toont ons het falen van de natuurlijke mens. De natuurlijke mens die zich deze vraag stelt : ‘Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?’ Het goede wordt hier gekoppeld aan doen, aan handelen, aan werken. Waarom noemt de jongeman Jezus ‘goed’? Kent hij Jezus soms? Weet hij dat Jezus God is?…. In de tekst lijkt niets daarop te wijzen. De jongeman ziet Jezus als een leraar, een Rabbi… niets meer dan dat. En toch noemt hij Hem meteen ‘goed’. Daaraan kunnen we zien dat de jongeman een fout idee had omtrent ‘goed’. Jezus is een Rabbi, dus moet hij wel ‘goed’ zijn. Een mens kan wel degelijk ‘goed’ zijn, in de gedachte van de jongeman, als hij of zij maar de juiste dingen doet! Wellicht is de jongeman ook ‘goed‘ (in zijn eigen ogen), want hij toont aan Jezus wat hij allemaal al wel gedaan heeft : (vers 20) ‘Meester, al deze dingen (geboden) heb ik in acht genomen van mijn jeugd af.’ Jezus is ‘goed’, de jongeman is ‘goed’…. want ze doen de juiste dingen. Dit is een natuurlijke, foute gedachte.

Deze vraag van de jongeman is overigens niet nieuw. We komen die vraag nog tegen in de bijbel. Bijvoorbeeld in Joh 6:28 : ‘Zij zeiden dan tegen Hem : Wat moeten wij doen, opdat wij de werken van God mogen verrichtten? Jezus antwoordde en zei tegen hen : ‘Dit is het werk van God : dat u gelooft in Hem die Hij gezonden heeft…” Het enige wat we kunnen is ‘geloven’ (dat is vertrouwen) op Hem die door God gezonden is : Jezus.
Hetzelfde in Hand. 16:30 waar de cipier aan Paulus vraagt : ‘Wat moet ik doen om zalig te worden? En zij zeiden : Geloof in de Heere Jezus Christus en u zult zalig worden…’
Waarom gaf Jezus dan niet dit antwoord aan de rijke jongeman?? Het is toch de meest evidente uiting van het evangelie? ‘Wat moet ik doen om behouden te worden’?…. ‘Geloof (stel je vertrouwen op) Jezus de Christus’.!
Het hele probleem van dit verhaal zit hem in dat woordje ‘goed’ dat de jongeman gebruikte : Goede Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?… De ingesteldheid van deze jongeman is volledig fout. Eigenlijk mist deze jongeman inzicht in zichzelf en bekering. Deze jongeman beseft niet wat zonde is, zonde in het eigen leven. Beseft niet wat de Wet inhoudt, en ziet daarom het nut niet van bekering…

En dat is dan ook het eerste wat Jezus onmiddellijk antwoord :’Waarom noemt u Mij goed? Niemand is goed behalve Eén, namelijk God!’… Waarom, jongeman, noem je mij goed? Je kent me niet eens? Ik ben een volslagen vreemde voor je en toch noem je me goed…. Eigenlijk is deze jongeman zoals elke ‘natuurlijke’ mens die denkt : ik ben zo slecht nog niet, als puntje bij paaltje komt ben ik toch wel goed. Alleszins toch beter dan die ander, die foute buurman van me… Iedereen denkt van zichzelf dat het wel meevalt, dat we wel ‘goed’ genoeg zijn. Niets is minder waar, in de ogen van deze God. Rom 3:10vv : ‘zoals geschreven staat : Er is niemand rechtvaardig, ook niet één. Er is niemand die verstandig is, er is niemand die God zoekt. Allen zijn zij afgedwaald, samen zijn zij nutteloos geworden. Er is niemand die goeddoet, er is er zelfs niet één!’ De natuurlijke mens wil dit niet begrijpen!… Toegegeven, de ene slechte mens is al slechter dan een ander. Dat wel, er zijn graden van slechtheid… maar dat wil niet zeggen dat er ook maar iemand ‘goed’ is in de ogen van God.

Dit is het belangrijkste punt van het verhaal : Jezus kan het evangelie niet vertellen zolang deze jongeman een fout idee heeft van het goede. Voordat je van redding en bekering kan spreken, moet een mens tot het inzicht komen dat hij helemaal niet ‘goed’ is. Want wanneer je tot dat besef komt, worden goede werken verwijdert uit redding. ‘Wat moet ik doen om behouden te worden?’ : mensen denken altijd dat ze wel goed genoeg zijn en mits een zekere inspanning dingen kunnen doen waardoor God hen wel moet redden. Deze jongeman vertoont opvallend veel gelijkenis met de Farizeeër Saulus. Ook Saulus hield zich strikt aan de Wet (Filippenzen 3), maar na zijn bekering (toen hij Paulus geworden was) lezen we in Rom. 7:7 : ‘ik zou de zonde niet hebben leren kennen dan door de wet…’ Het is de wet in het OT die duidelijk maakt hoe fout we wel zijn. Hoe weinig we er aan kunnen beantwoorden. Rom 7:10 : ‘En het gebod (de wet), dat tot leven had moeten leiden, bleek voor mij de dood te betekenen…’ Wanneer je jezelf meet aan de standaard van de wet van God, kan het niet anders blijken dan dat je ‘slecht’ bent (dwz dat je niet beantwoordt aan die wet, dus dat je niet ‘goed’ bent).

Waar is dat goed voor, vraag je je misschien af? Dat alles heeft wel degelijk nut : Gal. 3:24 : ‘Zo is dan de wet onze leermeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof gerechtvaardigd zouden worden…’ Het inzicht in ons falen voor God drijft ons naar het vertrouwen (het geloof in) op Christus!
Wel dit is het wat de rijke jongeman compleet miste. Zijn idee van de wet was volledig oppervlakkig (zonder de consequenties die Jezus er aan koppelde in de bergrede). Wanneer je aan mensen vertelt dat ze ‘slecht’ zijn… oh, wat een onpopulaire boodschap. Niemand geloofd dat!

En dat is het wat Jezus tracht aan te tonen in Zijn antwoord aan de jongeman : ‘Waarom noemt u Mij goed? Niemand is goed behalve Eén, namelijk God…’ Dat is het uitgangspunt van Jezus en Hij tracht de jongeman tot dat inzicht te brengen. Eerst somt Jezus enkele geboden op : allemaal geboden die te maken hebben met de relaties tussen mensen. Eens zien of de jongeman zich daar aan houdt?… En wat blijkt : de jongeman denkt (overmoedig) dat hij deze geboden allemaal gehouden heeft ‘van zijn jeugd af’. Hij was er duidelijk niet bij toen Jezus de Bergrede uitsprak… ‘Maar Ik zeg u…’ : als je iemand haat in je gedachten heb je hem al vermoord… als je kijkt naar een ander met lust in je gedachten heb je al overspel gepleegd…. … Geen mens kan deze geboden houden! Geen mens! Want één foute gedachte alleen al is zonde. Je hoeft het gebod niet eens letterlijk te overtreden om te zondigen. Zo extreem is de wet van God…

De jongeman leeft dus in een illusie… Hij begrijpt niet de extreme diepte van de Wet. Jezus nu, gaat proberen de jongeman wakker te schudden. Hij gaat proberen hem zijn onvolkomendheid te tonen, datgene waar hij wel degelijk tekort schiet ten opzichte van de wet. En Jezus zal dat doen aan de hand van het gebod : ‘Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben’… En Jezus zei : ‘Eén ding ontbreekt u : ga heen, verkoop alles wat u hebt en geef het aan de armen… kom dan, neem het kruis op en volg Mij.’… Rijkdom was namelijk de afgod van deze jongeman. Hij was een heel brave burger en heel godsdienstig (zoals zovelen onder ons), maar als puntje bij paaltje kwam had hij zijn bezittingen meer lief dan God… en overtradt hij dus het gebod : ‘Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben….’ De jongeman had een afgod!

Kijk, veel christenen worstelen een beetje met dit verhaal in de bijbel. Soms denken we wel dat we dus alles wat we hebben moeten verkopen en aan de armen geven…. Ik denk dat Jezus dat wel degelijk van ons vraagt, maar er is er niet één die daaraan kan beantwoorden. Dat is trouwens het punt waar Jezus met deze rijke jongeman wil komen : dat niemand dat kan! Het is bovenmenselijk, zoals alles wat in de Bergrede staat. En dat we dus, met andere woorden, alleen maar kunnen tekort schieten ten opzichte van wat God van ons vraagt… De jongeman gaat treurig weg, want hij had veel bezittingen… Jezus kan niet tot het evangelie van genade komen, want de jongeman komt niet tot het wanhopig inzicht dat hij niet anders kan dan tekort schieten. Het is wanneer de mens zijn falen beseft dat de goede boodschap (het evangelie) van genade verteld kan worden.

‘Hoe moeilijk kunnen zij die rijkdommen bezitten, het Koninkrijk van God binnengaan!’… Ik denk dat Jezus hier niet alleen letterlijke rijkdom bedoeld, maar het ook heeft over spirituele rijkdom : het menen dat je kan steunen op je goede werken (als ‘rijkdom’ voor God). De jongeman was niet alleen rijk aan aardse bezittingen maar hij was ook ‘rijk’ aan vermeende goede werken. Iemand die op zo’n manier rijk is, die tracht te steunen op wat hij of zij zelf gedaan heeft, zal niet binnenraken in het Koninkrijk van God. Want zo’n iemand schiet altijd te kort ten opzichte van de gerechtigheid van deze God. ‘Het is makkelijker dat een kameel door het oog van een naald gaat, dan dat een rijke het Koninkrijk van God binnengaat…’ … Het oog van de naald was een poort in Jeruzalem die zo klein was dat een kameel er enkel doorraakte als alle bagage eerst verwijderd werd. Zo is het ook met diegenen die ‘rijk’ zijn aan goede werken waarop ze steunen. Alleen wanneer die allemaal verwijderd worden (zodat hij of zij er niet meer op rekent) kan zo’n iemand door het ‘oog van de naald’ het Koninkrijk van God binnenraken. Vers 26 : ‘En zij stonden nog meer versteld en zeiden tegen elkaar : Wie kan dan zalig worden?’… Blijkbaar kan de mens doen wat hij wil, hij zal nooit voldoen aan de mate van gerechtigheid die God verwacht. Het is onmogelijk voor de mens om te steunen op wat hij of zij zelf presteert… ‘Er is niemand die goeddoet, er is er zelfs niet één!’…

Dit alles is uitermate deprimerend voor de mens, daarom ging de jongeman ook bedroefd weg…
De toestand lijkt hopeloos… Maar zo komen we bij vers 27 : de climax van het verhaal… ja, de goede boodschap, de essentie van het evangelie : ‘Maar Jezus keek hen aan en zei : Bij de mensen is het onmogelijk, maar niet bij God, want bij God zijn alle dingen mogelijk…’

Dit, broeders en zusters, is het evangelie van genade. De mens wordt gered, ook als ze ‘rijk’ zijn, omdat God het mogelijk maakt. Omdat God verzoening bracht aan de mens die het niet verdiende uit zichzelf. Dit is het waar we ons vertrouwen op moeten plaats : verzoening met God in het volbrachte werk aan het kruis. Het enige wat ons kan redden : het offer van Jezus voor U en mij.


Voorbede.

Hemelse Vader,

breng ons dagelijks tot het inzicht

dat we niet beantwoorden aan wat ‘goed’ is in Uw ogen.

Toon ons in ons leven dat we

voortdurend tekort schieten,

niet beter zijn dan de naaste.

Sta niet toe dat we hoogmoedig neerkijken op een ander.

Maar maak ons duidelijk, elke dag weer,

hoe wij steunen op onze vermeende ‘rijkdom’ voor U.

Hoe we denken dat we toch wel goed genoeg zijn…

Maak ons duidelijk dat dit niet voldoende is.

Dat we al deze vermeende ‘rijkdom’ in ons leven

moeten kwijtraken indien we ooit

door het oog van de naald heen

in Uw Koninkrijk willen binnentreden.

Openbaar ons dagelijks Uw evangelie,

Uw goede boodschap van genade :

dat wat voor een mens onmogelijk is,

voor U wel degelijk mogelijk is :

namelijk mensen te redden, die het niet verdienen.

Schenk ons dit meest belangrijke inzicht in ons leven :

dat we niet meer en niet beter zijn dan een ander,

maar dat U het bent die ons redt!

En laat ons dan uitgaan in deze wereld,

om deze goede boodschap te verkondigen

aan een ieder die het horen wil.

Wees steeds bij ons met Uw genade!

Amen.