Gemeente,
‘En een melaatse kwam tot Hem, die voor Hem op de knieën viel, en smekende tot Hem zeide : Indien Gij wilt, kunt Gij mij reinigen…’
Ditzelfde verhaal vinden we ook terug bij Mattheüs (8 : 1 – 4) en bij Lucas (5 : 12 – 16). Eigenlijk zijn er slechts twee aparte verhalen van Jezus die verschillende melaatsen geneest, namelijk dit verhaal (met zijn parallellen in Mattheus en in Lucas) en het verhaal van de genezing van de tien melaatsen in Lucas 17. Wat niet wil zeggen dat Jezus er niet veel meer genezen zal hebben, want ‘melaatsheid’ kwam in die dagen wel vaker voor.
Dat brengt ons onmiddellijk op het punt : wat was ‘melaatsheid’ eigenlijk in die tijd? Waarover spreekt de bijbel als we dit woordje tegenkomen? Wij denken automatisch aan ‘lepra’ (de ziekte van pater Damiaan)… maar dat is slechts één van de vele mogelijke aandoeningen die vallen onder bijbelse ‘melaatsheid’. In die tijd had men namelijk geen idee van bacterieën en virussen en dergelijke. Men kon dus alleen maar kijken naar de symptomen om een ziekte te benoemen. Het Griekse woordje voor ‘melaatsheid’ is ‘lepros’ (waar ons woordje ‘lepra’ van afkomstig is) en dat betekent letterlijk ‘ruw en schubbig’. De ziekte toonde zich dus op de huid in allerlei vormen van eventueel verkleurde schubben. ‘Melaatsheid’ in de bijbel is met andere woorden een verzamelnaam voor allerlei ernstige huidaandoeningen (waaronder ook zonder twijfel de ziekte die wij nu kennen als ‘lepra’).
Deze ziekten hadden zware gevolgen voor zij die eronder leden. Er waren niet alleen de fysieke gevolgen van zo’n ziekte, maar er waren ook ernstige sociale gevolgen. Zo’n ziekten maakten namelijk iemand ‘onrein‘.
Zo lezen we in Leviticus 13 : 45 – 46 : ‘De klederen van de melaatse, die door de plaag getroffen is, zullen gescheurd zijn, zijn hoofdhaar zal hij los laten hangen en de bovenlip bedekken en roepen : Onrein, onrein! Zolang hij de plaag heeft, blijft hij onrein; hij is onrein; afgezonderd zal hij wonen, buiten de legerplaats zal zijn verblijf zijn…’
Mensen met zulke ernstige huidaandoeningen werden buiten de gemeenschap gezet. Ze moesten hun afstand bewaren en andere mensen waarschuwen als ze te dicht kwamen. Zulke mensen leefden dan ook in een afzonderlijke groep van ‘melaatsen’ buiten stad of dorp, vaak teruggetrokken op eenzame plaatsen. Volgens Leviticus 13 waren het de priesters die iemand moesten onderzoeken of iemand al dan niet ‘onrein’ was… of iemand al dan niet aan een huidziekte leed die ernstig genoeg was. De priesters waren ook de enige autoriteit die kon beslissen of iemand al dan niet genezen was. Leviticus 13 heeft dan ook een ellenlange lijst van voorwaarden om te beslissen of iemand ‘melaats’ was of niet.
Melaatsheid was dus in bijbelse tijd zo veel meer dan enkel maar een ziekte. Het was een ziekte met verschrikkelijke sociale gevolgen en werd vaak gezien als een vervloeking. In 2 Samuël 3:29 lezen we immers de volgende vervloeking : ‘Moge het neerkomen op het hoofd van Joab en op zijn gehele familie; moge er nooit in het huis van Joab iemand ontbreken, die… melaats is…’
Ja, melaatsheid werd zelfs gezien als een oordeel van God Zelf : in 2 Kronieken 26 treft God koning Uzzia met melaatsheid vanwege diens hoogmoed…
De ziekte nu was niet alleen verschrikkelijk op sociaal vlak naar familie en vrienden toe met wie je eigenlijk geen contact meer kon hebben, maar het was ook op godsdienstig vlak iets verschrikkelijks. Je kon namelijk de synagoge en de tempel niet meer binnen! Je kon dus ook geen offers meer brengen. Je was dus eigenlijk volledig van Gods aanwezigheid afgesneden!
Eigenlijk zouden we kunnen stellen dat een melaats iemand in die bijbelse tijd als een levende dode werd beschouwd : hij of zij liep nog wel rond maar werd eigenlijk op elk vlak als dood beschouwd.
Dus wanneer we dit alles weten aangaande melaatsheid en in ons achterhoofd houden, en we lezen in vers 40 : ‘En een melaatse kwam tot Hem, die voor Hem op de knieën viel…’, dan weten we dat deze melaatse een shockerend iets deed. Zomaar naderen als ‘onreine’ was not-done.
Maar toch kwam hij tot Jezus door de massa mensen heen. De massa die ongetwijfeld als de Rode Zee openspleet om niet met die melaatse man in aanraking te moeten komen.
En hij viel voor Hem op de knieën… Mattheus gebruikt in hetzelfde verhaal (hfdst 8) het Griekse woordje voor ‘in aanbidding neerbuigen’ (Gr. proskuneo) : een werkwoord dat in het NT altijd verwijst naar de aanbidding van God!
De melaatse man van ons verhaal had met andere woorden een nederige houding van aanbidding ten opzichte van Jezus. We zien dat ook aan zijn eerste woorden : ‘Indien Gij wilt, kunt Gij mij reinigen…’ Indien Gij wilt! Het is dus geen kwestie van kunnen of niet kunnen. De melaatse gaat er automatisch van uit dat Jezus hem kan genezen, maar of Hij wel zal willen… want de melaatse man is onrein en er mocht voor de Wet geen contact zijn tussen een reine rabbi (Jezus) en de onreine melaatse man.
Eigenlijk, broeders en zusters, is het naderen van deze melaatse man tot Jezus een beeld van ons naderen tot God. Wij zijn eigenlijk ook ‘melaats’ (figuurlijk)… dat wil zeggen : wij zijn ook ‘onrein’ ten opzichte van God vanwege onze zonden. Er is een onoverbrugbare afstand tussen de heilige God en ons. Ja, wij zijn net als de melaatsen uit die tijd ‘levende doden’. Ons lichaam loopt nog wel rond maar geestelijk zijn we als dood voor God. Ook wij liggen onder de vloek net als die melaatse! Ook wij vallen onder het rechtvaardige oordeel van God! Het enige wat we dan ook kunnen doen is net als de verloren zoon terugkeren tot de Vader en ons in aanbidding neerbuigen zoals die melaatse man en vragen : ‘Indien Gij wilt, (Vader), kunt Gij mij reinigen…’ Wij zijn, net als die melaatse, afhankelijk van genade : we hebben geen recht op genezing… we hebben er niet voor kunnen presteren op een of andere wijze…
Jezus hoeft helemaal niet te reinigen… Hij hoeft helemaal niet te redden… De enige reden waarom Jezus het toch doet is niet de onderwerping van deze melaatse man… maar wat we lezen in vers 41 : ‘En met barmhartigheid bewogen, strekte Hij zijn hand uit, raakte hem aan en zeide tot hem : Ik wil het, word rein!…’ Met barmhartigheid bewogen!
Dit is de enige reden waarom God zonden vergeeft… waarom hij ons vergeeft… waarom hij melaatsen geneest : barmhartigheid, ontferming… Mee-lijden met een ander… Dit is het hart van God die de pijn voelt van het immense lijden in deze wereld. Dat is wat Jezus motiveert om te genezen. Niet omdat die melaatse één of andere vorm van geloof zou hebben met zijn aanbidding in nederigheid. Want uiteindelijk lezen we hoe Jezus voortdurend iedereen genas… iedereen die Hij ontmoette, of ze nu geloofden of niet.
‘Hij strekte Zijn hand uit, raakte hem aan…’ Dit is expliciet verboden in de Tora (Leviticus 5:3) : ‘Of wanneer hij de onreinheid van een mens aanraakt, door welke onreinheid hij ook… onrein geworden is…’ Iedereen die in aanraking kwam met ‘onreinheid’ (zelfs toevallig, onopzettelijk) werd zelf ‘onrein’ (volgens de Tora). Het is iets wat de Farizeeën en de schriftgeleerden Jezus voortdurend verweten : dat Hij in letterlijke aanraking kwam met ‘onreine’ mensen, zondaren (hoeren, tollenaars enz…). En door die aanraking of samen eten bijvoorbeeld, werd Jezus in hun ogen even ‘onrein’.
Die aanraking van Jezus vinden we vaak terug zowel bij Marcus als Lucas : het is de aanraking van mede-lijden. Jezus raakt de onaanraakbaren aan! Hij raakt de mensen aan die volledig verstoten waren en zijn in de maatschappij. Want Jezus is juist voor hen gekomen! Niet voor de mensen die van zichzelf overtuigd zijn hoe goed ze wel zijn… Nee, hij kwam voor de ‘onreinen’… voor U en ik. Daarom dat het belangrijk is dat we van onszelf beseffen hoe ‘melaats’ we wel zijn (aan de binnenkant).
‘En (Jezus) zeide tot hem : Ik wil het, word rein!…’ (vers 41). En onmiddellijk (terstond! Het favoriete woordje van Marcus) verliet hem de melaatsheid en werd hij rein! Zo mag het ook zijn met ons : wanneer we naderen in nederigheid tot Jezus en ons werpen op Zijn genade. Oppermachtige liefde antwoord met almacht : Ik wil het, word rein! Zo verdwijnen onze zonden voor Zijn aangezicht (van leugens tot hoogmoed… van overspel tot moord…). Eén woord van Jezus en onze zonden zijn niet meer!
‘…Ga heen, toon u aan de priester en offer voor uw reiniging hetgeen Mozes heeft voorgeschreven…’ (vers 44). Met deze woorden zend Jezus de ex-melaatse weg. Het is bijzonder om eens te kijken naar dat offer dat Mozes voor zo’n gelegenheid voorschrijft. We vinden die voorschriften terug in Leviticus 14. Het is een uitzonderlijk lang ritueel maar het volgende mag ons bovenmate interesseren : (verzen 4 – 7 ) ‘… dan zal de priester twee… vogels nemen… De priester zal gebieden de ene vogel te slachten boven een aarden pot met levend water. De levende vogel echter zal hij nemen… en die dopen in het bloed van de vogel die boven het levende water geslacht is… En hij zal hem die van de melaatsheid gereinigd moet worden, zevenmaal besprenkelen en hem reinigen, en de levende vogel zal hij in het open veld laten wegvliegen.
De tweede vogel dopen in het bloed van de eerste vogel die boven het levende water geslacht is! Broeders en zusters, dit is toch wonderbaarlijk! Hoe zullen we van onze (innerlijke) ‘melaatsheid’ gereinigd worden??… Door ons te laten besprenkelen met het bloed van Hem die voor ons gestorven is!
Zoals Jezus Zijn leven gaf voor ons aan het kruis en Zijn bloed vergoten werd, zo stierf de ene vogel (Jezus) zodat de andere vogel (jij en ik) vrij kan wegvliegen. Leviticus 14 toont ons met andere woorden symbolisch wat er zal gebeuren op Goede Vrijdag. Dit verhaal van de melaatse man in Marcus hoofdstuk 1 toont ons reeds wat er op het einde van het evangelie zal gebeuren met Jezus.
En dan eindigt dit wonderbaarlijke verhaal van Marcus 1 : 40 – 45 als volgt : ‘Maar toen hij (de melaatse man) was weggegaan, begon hij het telkens weer te verkondigen… zodat Jezus niet meer openlijk de stad kon binnenkomen, maar Zich buiten in eenzame plaatsen ophield.’
Eigenlijk is er een plaatsverwisseling gebeurd tussen Jezus en die melaatse man. In het begin van de preek zeiden we dat ‘melaatsen’ zich moesten verwijderen uit de samenleving… zich buiten de steden en de dorpen moesten verzamelen met andere ‘melaatsen’ op eenzame plaatsen, weg van familie en vrienden. In ons verhaal kwam de melaatse man naar Jezus toe. Hij kwam dus van de eenzame plaats waar hij zich ophield naar de massa die zich verzameld had rond Jezus. En nu op het einde van het verhaal blijft de melaatse tussen de mensen want hij is gereinigd en het is Jezus die de eenzame plaatsen opzoekt!
In dit verhaal hebben we dus een metafoor (een beeld) voor wat Jezus aan het kruis bewerkstelligd heeft voor ons. Wij zijn allen geestelijke ‘melaatsen’ (onrein in de ogen van God door onze zonden). Wij zijn vervreemd van God en leven weg van Hem (in eenzame plaatsen). Maar omdat Hij gestorven is aan het kruis in onze plaats (plaatsvervangend) worden we terug ‘rein’ in Gods ogen en mogen we het Koninkrijk Gods binnengaan.
In dit kleine verhaal van deze ene genezing gebruikt Marcus een taal die ons duidelijk mag maken dat Jezus de plaats inneemt van ons zondaren. Dat Hij het is die Zich opoffert zoals die ene vogel in het ritueel van Leviticus. Dat Hij het is die de eenzame plaatsen opzoekt om ons te redden.
Broeders en zusters, wees zoals deze melaatse man. Kom tot het besef van je innerlijke ziekte. Zoek Jezus op, val voor Hem op de knieën, roep Hem aan : Indien Gij wilt, kunt Gij mij reinigen…! En Jezus zal je reinigen (wat je ook mag gedaan hebben). Hij neemt jouw plaats in onder het oordeel van God. Kom tot Hem, aanbid Hem!
Voorbede.
Hemelse Vader,
Breng ons tot het besef hoe ‘onrein’ we zijn in Uw ogen,
hoe innerlijk ‘melaats’ we zijn voor U.
Breng ons tot het inzicht hoe afgesneden we leven van U,
op eenzame plaatsen, ver weg van U.
Ook wij liggen onder de vloek net als de melaatse man.
Ook wij vallen onder Uw oordeel.
Daarom Vader, laat ons komen tot U in aanbidding…
Indien Gij het wilt, kunt Gij ons reinigen!
Reinig ons dan Vader…
verwijder onze melaatsheid van voor Uw ogen.
Niet omdat we zo braaf en burgerlijk zijn,
maar omdat U door barmhartigheid bewogen bent!
Raak ons aan vol mede-lijden!
Wij danken U dan ook voor het werk van Uw Zoon,
Jezus Christus en die gekruisigd.
Besprenkel ons met Zijn bloed tot vergeving van onze zonden.
Hij die Zich gaf voor ons zodat wij vrij mogen gaan…
Hij die Zich in onze plaats onder het oordeel stelde.
Hij die de eenzame plaatsen opzocht om ons te redden.
En leer ons op onze beurt
om met barmhartigheid bewogen te worden
bij het zien naar onze naaste.
Laten we de genade die U ons gaf
leren delen met onze naaste in dit leven.
Tot meerdere eer en glorie van Uw grote Naam.
Amen.