Lucas 15 : 1 – 2 en 11 – 32

Gemeente,

‘En Hij (Jezus) zeide : Iemand had twee zonen…’

Broeders en zusters, deze gelijkenis is ongetwijfeld de meest gekende gelijkenis van Jezus (samen met die van de Barmhartige Samaritaan). We noemen deze gelijkenis in Lucas 15 verkeerdelijk de gelijkenis ‘van de verloren zoon’… (het is ook helaas vaak het titeltje boven het verhaal, zoals in de NBG-vertaling). Die titels in onze bijbelvertalingen staan echter niet in de oorspronkelijke (Griekse) tekst (die doorlopend was)! Zulke titels zijn van latere datum… ze zijn later bijgevoegd (hou er dus niet teveel rekening mee).

Hoe begint deze gelijkenis nu in onze bijbel?… ‘En Hij zeide : Iemand had twee zonen…’ Dit is met andere woorden de gelijkenis van de twee zonen! Zo begint het… daarover gaat het : twee zonen! Want Jezus had twee groepen mensen in zijn toehoorders (verzen 1 en 2). Daarom dat we die twee verzen even lazen voordat we de gelijkenis zelf lazen.
‘Al de tollenaars en de zondaars (groep 1, de ‘jongste zoon’ in de gelijkenis) plachten tot Hem te komen om naar Hem te horen. En de Farizeeën en de schriftgeleerden (groep 2, de ‘oudste zoon’) morden en spraken : deze ontvangt zondaars en eet met hen…’ Om de gelijkenis te begrijpen moeten we die twee groepen voor ogen houden en beseffen dat de joodse godsdienst in de tijd van Jezus, net zoals alle andere godsdiensten van alle tijden, een prestatie-godsdienst was : wil je bij God in de gunst komen dan moet je ‘presteren’, ‘goede werken’ doen (punten scoren). God houdt van je als (!) je een brave burger bent, als je religieus bent op de juiste ogenblikken, als je niet afwijkt van de 10 geboden, … Prestatie!

De Farizeeën en de schriftgeleerden vonden van zichzelf dat ze ‘presteerden’ (net zoals de oudste zoon ‘werkte’ op het veld), in tegenstelling tot die tollenaars en ‘zondaars’ die duidelijk zichtbaar fouten opstapelden in hun leven (net zoals de jongste zoon). En als je jezelf inliet met die mensen dan werd je besmet met hun onrein, zondig gedrag. Samen eten (zoals Jezus met hen deed), samen voedsel delen was eigenlijk het toppunt van gemeenschap hebben met elkaar. Jezus kwam in aanraking met zonde en zondigde daarmee zelf (in de ogen van de Farizeeën).
Eigenlijk sprak Jezus deze gelijkenis om die tweede groep (van Farizeeën en schriftgeleerden) iets te leren over hoe God omgaat met zondaren. Namelijk dat Hij een God van genade is. Laten we daarom even kijken naar die gelijkenis vanmorgen en de rol van de twee zonen in het verhaal.

Laten we beginnen met vast te stellen dat dit verhaal in de oren van de Farizeeën werkelijk als een schandaal moet hebben geklonken. Schandalig gedrag van de jongste zoon. Schandalig gedrag ook van de vader…
De jongste zoon vraagt namelijk zijn deel van de erfenis (zo begint het). Ondenkbaar was dat in die tijd. Hij had even goed kunnen zeggen tegen de vader : ik wenste dat je al dood was. Want een erfenis gebeurde nooit wanneer de persoon nog in leven was (schenkingen waren er toen ook nog niet). De vader (de patriarch van de familie) bleef de eigenaar van alle goederen tot zijn dood. Maar de jongste zoon maalde daar niet om : hij wou de vader dood. Hij wou zijn deel, nu! Hij wou ook de verantwoordelijkheid niet die dat met zich meebracht, want hij maakte alles te gelde staat er in vers 13. Uiteindelijk kreeg je de erfenis (landbouwgrond in de eerste plaats, en niet zozeer geld) om op jouw beurt te kunnen zorgen voor de familie (erfenis tot verantwoordelijkheid!). Maar dat interesseerde de jongste zoon niet : hij wou vrij zijn. Vrij van de vader, vrij van verantwoordelijkheid… Hij is de natuurlijke mens die in opstand komt tegen de hemelse Vader, die God dood wil, die geen verantwoordelijkheid wil dragen tegenover de naaste : met andere woorden hij is de zondige mens.

Het gedrag van die vader nu is echter even schandalig (in de oren van de Farizeeën). Want die vader staat het namelijk toe : hij geeft die jongste zoon zijn deel! Ongehoord! Schandalig gewoon! Eigenlijk had hij die jongste zoon evengoed kunnen en mogen onterven vanwege die belediging. Maar de vader doet dat niet, want… hij houdt van zijn zonen. Hij heeft ze lief… en ik zeg zonen : want er staat : ‘En hij verdeelde het bezit onder hen…’ (vers 12). Dus ook de oudste zoon kreeg zijn deel! En wat belangrijk is : nergens zien we dat de oudste zoon dat trachtte tegen te houden! Eigenlijk had die oudste zoon moeten trachtten de vader te beschermen tegen die jongste zoon… hij doet dat niet. Daar komen we later op terug.

De jongste zoon gaat weg uit het beloofde land… hij verlaat de Vader, gaat weg uit Zijn aanwezigheid. Hij verbrast zijn erfenis te midden van heidenen, en hij eindigt tussen de zwijnen. Dit is een beeld van de zondige mens : eten zoeken, trachten te overleven… trachten ‘leven’ te vinden temidden van de zwijnen, onreine (zeg maar zondige) dieren.
‘Toen kwam hij tot zichzelf’, staat er, ‘en zeide : Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed en ik kom hier om van de honger. Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en tot hem zeggen : Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u (dit is inkeer, berouw, bekering!), ik ben niet meer waard uw zoon te heten; stel mij gelijk met een van uw dagloners (arbeiders)…’ (verzen 17-19).
Hij denkt, met andere woorden, dat hij zal moeten ‘werken’ (presteren!) om terug in de gunst te komen van de Vader. Brave burger zijn, iedere week naar de kerk komen, goede dingen doen… en dan vroeg of laat zal God terug van je houden… als je maar hard genoeg je best doet… Dat is eigenlijk de methode van de oudste zoon. Iemand die zich bekeert tot het christendom denkt vaak ook in eerste instantie dat het zo moet : God houdt van ons als we maar ons best doen… en wanneer we (weeral) zondigen denken we dat Hij niets meer van ons moet weten.

Niet zo, broeders en zusters! Niet zo!
Want wat doet de vader wanneer hij zijn jongste zoon ziet naderen in de verte?… En waarom zag hij hem trouwens naderen in de verte? Omdat de vader op uitkijk stond natuurlijk : hij hoopte dat de zoon die hij liefhad zou terugkomen. Hij zag hem… en hij rende hem tegemoet!
Rennen vroeger was niet zoals rennen nu (een hobby of tijdverdrijf). Rennen was toen not-done, zeker niet voor de eerbiedwaardige patriarch van de familie. Schandalig gedrag gewoon. Mensen die hem zagen lopen zouden hem belachelijk gevonden hebben.
De vader onderging dus de smaad die eigenlijk voor de jongste zoon bestemd was. De jongste zoon hoefde niet als bedelaar tot aan de deur te komen, hoefde niet de verwijtende blikken van de dienaars te verdragen… want de vader rende hem tegemoet!

Wanneer we terugkeren naar de Vader met inkeer en berouw in het hart is vergeving ogenblikkelijk. Ja, de Vader rent ons tegemoet want Hij heeft ons lief… We hoeven helemaal niet te presteren… We moeten zelfs niet eens de smaad dragen… Dat deed Hij in onze plaats… aan het kruis.

Nu wordt het hoog tijd om naar de oudste zoon te kijken (het verwaarloosde deel van deze gelijkenis). Veel mensen horen het verhaal en denken spontaan : ja die oudste zoon… dat is de brave, dat is de ‘christen’ in het verhaal, de goeie gast, de ‘gelovige’ die zijn best doet bij de Vader… Niets is minder waar!
Deze oudste zoon heeft zijn vader niet lief. Heeft zijn jongere broer niet lief…
Het enige wat telt in zijn ogen is dat hij denkt dat hij de erfenis van de vader verdient, omdat hij braaf thuisblijft, omdat hij de juiste dingen doet die horen in die maatschappij. Hij ‘presteert’ met andere woorden (zoals de Farizeeën dachten dat ze presteerden).

Maar horen we hem wanneer de vader de erfenis verdeelde onder hen? Probeerde hij de vader te stoppen? Probeerde hij zijn jongere broer te overtuigen?… Er staat niets… Met andere woorden : het kon hem niet schelen zolang hij maar zijn erfdeel vroeg of laat kon ontvangen. Geen liefde voor de vader. Geen liefde voor zijn broer, de naaste. Zo is de gelovige die denkt dat hij moet presteren… Maar het is God helemaal niet te doen om ‘prestatie’ : het gaat om ‘naastenliefde‘!

Die oudste zoon zat blijkbaar op het land te ‘werken’ (te presteren) en er is niemand die hem kwam vertellen dat zijn broer was thuisgekomen… Waarom is dat? Omdat er geen relatie was tussen de vader en die oudste zoon! Ik zou zelfs zo ver gaan en zeggen dat er eigenlijk geen enkel onderscheid is tussen die jongste en die oudste zoon wat de beginsituatie betreft. Beiden krijgen hun deel van de erfenis (‘En hij (de vader) verdeelde het bezit onder hen…’)! Beiden trekken weg : de jongste zoon naar een ver land om er te zondigen, de oudste zoon naar een ver veld om er te ‘werken’… De vader rende de jongste zoon tegemoet, en ook de oudste zoon komt hij tegemoet (‘Toen kwam zijn vader naar buiten en drong bij hem aan…’ (vers 28). Eigenlijk hoefde dat niet : de zonen moeten naar de vader komen in die tijd, niet omgekeerd. Maar de vader heeft beide zonen lief!

Had die oudste zoon van zijn vader gehouden dan was hij niet koppig buiten blijven staan… dan was hij naar binnen gerend omdat hij zich zou verheugen over zijn vader waarvan hij wist dat die de jongste zoon liefhad.
Bij die oudste zoon draait alles om ‘prestatie’ (eigenlijk is dit de ingesteldheid van de natuurlijke mens : kijk maar naar de maatschappij waar alles draait om presteren en kijk maar naar alle godsdiensten waar je moet presteren (op één of andere manier) om bij de godheid in gratie te komen). Laten we eerlijk zijn broeders en zusters, als we die gelijkenis lezen en horen… vinden we dan niet een klein beetje dat die oudste zoon toch gelijk heeft? Vinden we niet een klein beetje dat die oudste zoon eigenlijk onrechtvaardig behandeld wordt in het verhaal? Dat hij toch wel een reden heeft tot klagen?… En waarom vinden we dat?… Omdat we automatisch, als natuurlijke mens, uitgaan van die prestatie-gedachte. We hebben een rechtvaardigheidsgevoel die uitgaat van prestatie, niet van naastenliefde.

Bij de oudste zoon draait alles om prestatie : ‘Maar hij antwoordde en zeide tot zijn vader : Zie, zovele jaren ben ik al in uw dienst en nooit heb ik uw gebod overtreden…’ (vers 29). Merk het volledig gebrek aan respect op! Er is geen aanspreektitel voor de vader… gewoon ‘zie’ : eigenlijk zouden wij zeggen : ‘kijk eens hier mannetje’. ‘Zovele jaren ben ik al in uw dienst…’ : het Griekse woord verwijst naar slavenarbeid! Iemand die tracht de hemel te verdienen ervaart dat als slavenarbeid, want het gebeurd niet in liefde, maar het is een ‘moeten’. Je moet aan die geboden voldoen, je moet de regeltjes exact volgen… en dan heb je recht op…
De oudste zoon (de Farizeeër) dacht dat hij recht had op…! Alles wat de vader doet met die jongste zoon tastte dat recht aan. De oudste zoon wil eigenlijk dat de vader hem om vergeving vraagt voor het onrecht hem aangedaan. Dit is de natuurlijke, zondige mens ten voeten uit.

Broeders en zusters, voor onze bekering waren we de jongste zoon… maar nu als christen worden we toch zo snel de oudste zoon. We denken dat we de hemel verdienen door slavenarbeid : we doen wat God van ons vraagt en daarom zijn we beter dan de anderen. En er is geen liefde voor de Vader, geen liefde voor de naaste, onze broeders en zussen. U denkt dat ik overdrijf?…
Hoe vaak kijken we niet neer op andere christenen in andere kerken : zij doen het anders, hun kerkdiensten zijn fout, hun geloofsgedachten uiteraard verkeerd… als ze gered worden zal het maar nipt zijn… maar wij, wij zijn de goeie van het verhaal : het juiste geloof, de juiste daden op de juiste ogenblikken… ja, als wij niet gered zouden worden, wie dan wel?… denken we in onze hoogmoed.

Broeders en zusters, we moeten trachten te beseffen dat zowel jongste als oudste zoon even ver van de Vader verwijderd waren. En we moeten trachten te komen tot de ingesteldheid van de jongste zoon bij zijn inkeer en berouw en zijn terugkeren naar de Vader in volledige nederigheid. Wij hebben nergens recht op! Het enige wat voor ons overblijft is de genade : de vrije vergeving van zonden door God, de Vader. Het enige wat we moeten hebben is liefde voor de Vader, en liefde voor de naaste, dus ook voor die oudste broer.


Voorbede.

Hemelse Vader,

of we nu jongste of oudste zoon zijn,

we hebben onze erfenis opge-eist

en we zijn vertrokken, ver weg van U.

En we trachten te overleven tussen de zwijnen,

of we ‘werken’ ons te pletter in het veld…

raak ons aan Vader!

Doe ons tot inzicht komen! Bekeer ons!

Dat we terug mogen keren tot U,

in diepste nederigheid.

Laat ons terugkeren naar het Vaderhuis

waar U ons tegemoet rent in genadige vergeving.

Wij danken U Vader, voor Uw liefde voor ons.

Bewaar ons voor onze hoogmoed,

de gedachte dat we bij U

ook maar iets kunnen ‘verdienen’ door slavenarbeid.

Laat ons nooit denken dat we ‘recht’ hebben op…

Leer ons om in ootmoed te buigen voor het kruis

waar U alles volbracht

wat wij ooit hadden moeten doen.

En schenk ons liefde Vader,

liefde voor U, liefde voor de naaste…

ja, schenk ons liefde voor de oudste broer.

Geef ons inzicht, wijsheid en kracht

om nooit neer te kijken op een ander,

die zogezegd minder is in onze gedachten.

Wees bij ons Vader, tot het einde ter tijden.

Laat ons nooit alleen!

Amen.