Hooglied 2 : 1 – 17

Hooglied 2 : 1 – 17 + Jesaja 35 : 1 – 10

Gemeente,

‘Ik ben een narcis(lelie, roos, krokus,… gekleurd) van Saron, een lelie(witte bloem) der dalen…’

In de tuin van onze ziel kan je, als het goed is, het gehele jaar door geurige bloemen plukken. In zo’n tuin van de ziel komt er ook wel eens een winter voor natuurlijk… niemand ontsnapt eraan. Maar het vreemde, het opmerkelijke in die tuin van onze ziel is wel, dat daar waar in een gewone, aardse tuin de bloemen bloeien omdat het lente en zomer wordt, in de tuin van onze ziel het omgekeerde gebeurd… bloeien er bloemen in ons hart dan wordt het zomer in ons leven. Zijn er geen bloemen meer te bespeuren dan wordt het winter in ons hart. Het is de roos van Saron en de lelie der dalen die in ons hart de zomer maken…

Het boek Hooglied is het laatste boek die het gemaakt heeft in het OT. Joodse rabbijnen hadden het moeilijk met de letterlijke kant van het lied : een liefdeslied tussen man en vrouw, waarbij ook het lichamelijke aspect heel erg aan bod komt. Toch hebben ze het opgenomen in de Tenach, en wel omdat het ook heel vlotjes geestelijk kan uitgelegd worden : de liefde die God heeft voor de mensen is ‘als’ (= gelijkenis, typisch joods) de liefde tussen man en vrouw.

Een grote aanwijzing daarvoor vinden we nu al in dat eerste vers : ‘IK BEN de roos van Saron…’ De bijbel staat vol van de ‘Ik ben’ woorden : de Naam van God Zelf (JHWH) wordt er uitgesproken in combinatie met… ‘Ik ben de herder’, ‘Ik ben de waarheid’, ‘Ik ben de deur’… u kent ze wel. God toont zich aan ons in de vorm van zulke gelijkenissen… want Hij is op geen andere manier te kennen. Hij is de Onkenbare, de gans Andere… Hij moet Zichzelf openbaren… en zo is het ook met deze liefdesvergelijking : de roos van Saron, de lelie der dalen… want dat is het wat het is, een liefdesgelijkenis. En er zijn veel mensen die daar maar gewoon aan voorbijlopen. ‘t Is maar een gewoon dom bloempje op het eerste zicht… één klein bloempje in ‘t midden van een dor en eenzaam landschap… één tere bloem in het midden van een woestenij… maar voor de gelovige, aangeraakt door de Geest, die deze ene bloem aanschouwd… dat is nieuw leven : ‘De woestijn en het dorre land zullen zich verblijden, de steppe zal juichen en bloeien als een roos…’ (Jesaja 35 : 1).

Ten eerste wil ik het hebben over het waarom van deze gelijkenis. Waarom toont God zich als een bloem? Een roos, een lelie?… Het motief daartoe vinden we in Hooglied zelf : het is liefde (het centrale thema) die zich wil openbaren als de schoonheid van bloemen. Bloemen hebben wel heel vreemde effecten op mensen, vooral op vrouwen. Contact leggen met een beminde door middel van bloemen… dat kan toch niet fout lopen…

Daarom toont God Zich als de roos van Saron : gelovigen zouden een beminnende bewondering moeten hebben voor de uitzonderlijke (innerlijke) schoonheid van God. Je gelooft niet ‘zomaar’ in God, alsof dat zoiets neutraal zou kunnen zijn. Geloof is een band van liefde! Het is een liefdesrelatie…

God is niet langer een Baal (onze meester, bezitter), maar Ishi (onze echtgenoot)… (Hosea 2:16).

En daarom bewondering, opkijken naar, beminnen… dat moet onze ‘relatie’ met God definieeren… het is niet iets verstandelijks, hoe groter je inzicht in geestelijke dingen, hoe groter je geloof… Nee, zo werkt het (gelukkig) niet. Hoe groter de bewondering, hoe groter de liefde voor Hem… hoe minder belangrijk de aangelegenheden van deze wereld worden. Die dingen hangen samen. Als je maar weinig aandacht hebt voor God (alleen op zondagmorgen)… dan nemen andere dingen automatisch die belangrijke plaats in. Die andere dingen (wat dan ook), zijn valse goden, afgoden die ons tot slaaf maken in plaats van bruid… onkruid in plaats van die wondermooie bloem.

Geloof, hoop en liefde… maar de meeste van deze is de liefde. En dan denken we vaak dat het alleen over naastenliefde gaat (hoe moet ik mensen helpen etc)… Maar de meeste van deze is ook de liefde tot God Zelf. Zonder liefde voor God, is er geen drijfveer om wat dan ook te doen. Iets anders zal wel belangrijker zijn… Beeld je een volledige woestijn in, en in het midden daarvan één bloem… zo moet in ons leven onze aandacht getrokken worden door God. Als het besef in ons groeit dat dit uiteindelijk de enige bloem is in de ganse woestenij… hoe groot zou onze bewondering niet zijn voor die ene bloem. Alle andere bloemen zijn nep, fata morgana’s van onze egoistische verlangens. Slechts één bloem : ‘Ik ben de roos van Saron’… de overtreffende trap van schoonheid. Het centrum van onze aanbidding. Ik heb geen aandacht voor mijn wonden, ik zie naar Zijn wonden… Ik heb geen aandacht voor mijn vodden, ik zie naar Zijn koninklijke kroon… Ik heb geen aandacht voor mijn armoede, ik zie naar Zijn rijkdom…

Wat doen mensen niet allemaal als ze gepassioneerd zijn door liefde? Zo zou het moeten zijn in onze relatie met God. De kracht van liefde is onmeetbaar, broeders en zusters… Voor liefde zijn er geen onmogelijkheden. Zo moet onze liefde zijn voor de roos van Saron, de lelie der dalen…

Na het waarom, wil ik het ten tweede hebben over de rechtvaardiging van deze uitspraak van God. Want wat een ijdeltuit moet God toch wel zijn als hij Zichzelf vergelijkt met de mooiste der bloemen…

Niets is minder waar natuurlijk. Eigenlijk doet elke uitspraak in menselijke woorden juist tekort aan wie God eigenlijk is. Zo begint Hij met die twee woordjes ‘Ik ben’… Die komen telkens terug als we spreken over deze God (het is de Naam van deze God). Want wie van ons kan zeggen ‘Ik ben’?… We leven zo kort… de ééndagsvlieg staat dichter bij ons, dan dat wij bij God zouden staan. Voor ons is het veel meer ‘Ik ben niet…’ We veranderen voortdurend, elke dag, elk ogenblik, zwak als stof…

Het ‘Ik ben’ van God staat daar als een absoluut tegenover. Wat Hij ook was, is Hij nog altijd, en zal Hij altijd zijn. Kom dan en laten we ons verheugen in de onveranderlijkheid van Zijn liefde… Hij is de roos van Saron voor ons, gisteren, vandaag en ook morgen.

Welke schoonheid er ook mag zijn in deze wereld, het is vergankelijk, tijdelijk, morgen verdwenen. Kijk ik in de spiegel dan zie ik een rottingsproces… Maar als de roos van Saron groeit in de tuin van je ziel, dan groeit er onveranderlijke schoonheid in je leven. Daarom gebruikt God ook een superlatief : Hij is niet alleen een narcis, roos… zomaar een mooie bloem… maar Hij is ‘de roos van Saron’. Dat was namelijk toen voor die tijd, de zeldzaamste en de meest gewaardeerde bloem. Een beetje zoals mensen nu kijken naar één of andere zeldzame orchidee-soort. Dat is wat we bedoelen met superlatief : wat je ook kan bedenken van schoonheid, God is meer! Wat je ook kan bedenken dat je liefde waart zou zijn, God is nog meer je liefde waart. Niets of niemand kan zich meten in schoonheid en liefde met de roos van Saron… ‘Ik zeg u, dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet bekleed was als één van deze…’ (Jezus in de bergrede over bloemen).

Het gaat hier ook wel om een innerlijke, heel andere schoonheid. Het is niet datgene wat men in onze huidige maatschappij en tijd begrijpt onder ‘schoonheid’… felle en drukke kleuren, bizarre vormen… vulgair en decadent, onderhevig aan bederf. Vaak is het zo dat datgene wat innerlijk bedorven is, zich aan de buitenkant tracht op te tutten… Niet zo met de schoonheid van Christus. Als we nu in een schuur eredienst zouden vieren, is dat net hetzelfde als in de mooiste kathedraal, omdat het centrum van onze aandacht ligt bij de schoonheid van de roos van Saron, en niet bij de vermeende schoonheid van een gebouw… of er nu een prachtig orgel speelt, of we moeten a capella zingen… dat maakt niet uit, want onze geest zou moeten gevuld zijn met de schoonheid van de lelie der dalen…

Nu is onze tekst ook dubbel. Er staat namelijk ‘de roos van Saron en de lelie der dalen’. Die roos van Saron was die meest zeldzame, prachtig gekleurde bloem, daar waar de witte lelie der dalen eigenlijk frequent voorkwam ‘in het dal’… het dal waar mensen wonen. Zo mogen we misschien zeggen : ‘Ik ben de roos van Saron’, is God als Vader, zeldzaam gezien, in veelkleurigheid… God toont Zich steeds anders. Daar waar de witte lelie in het dal staat voor Jezus als mens onder de mensen. Vaak gezien hier op aarde en wit : dat wil zeggen : volledig zuiver, volledig rechtvaardig voor God.

Misschien om de schoonheid van die bloemen te begrijpen moeten we met contrast werken… namelijk het contrast met onze eigen werkelijkheid. Deze wereld is als een woestijn (gelijkenis)… verschrik-kelijke leegte, onvruchtbaar… en overal verspreid miljoenen geraamtes… van mensen die de weg zijn kwijtgeraakt… nergens een oase te bekennen, een troosteloos kerkhof… dat is onze wereld. Een vreselijk beeld…

Maar wat zien we? Plots een wortel, een tak, die openbloeit, een roos, een lelie… Nieuw leven wordt mogelijk… het begin van een oase die zich uitspreidt… de transformatie van die woestenij… dat is eigenlijk het werk dat God betracht in deze wereld. Het is niet langer een Sahara, maar wordt een Paradijs. Niet langer het dal van dorre doodsbeenderen (Ezechiel), maar Opstanding! Eeuwig leven, in plaats van eeuwige dood… Dat is die goddellijke bloem in het midden van de woestijn… teken van Leven, temidden van de dood.

Bedenk toch, broeders en zusters, de dagelijkse nood die we hebben aan deze bloem, deze roos van Saron, deze lelie der dalen… Bedenk toch hoe je alleen maar kan binnentreden op het Feestmaal van de Koning als je de juiste bloem bij je draagt… Er zijn er veel die proberen binnen te komen, maar in hun hart dragen ze de stinkzwam van bijgeloof, of de klaproos, het opium van één of andere verslaving, of de distel van vooroordelen… Broeders en zusters, heb je reeds de roos van Saron gevonden in je leven? Heb je reeds de lelie der dalen kunnen plukken? Draag je hem voortdurend bij je in dit leven?… Het is alleen maar met die bloedrode roos van Golgotha en die zuivere, rechtvaardige witte lelie der dalen, Jezus, dat je door de poorten heen het Koninkrijk van God binnenkomt!

Ten laatste wil ik eindigen met de belijdenis die deze tekst uit Hooglied ons brengt. Een belijdenis die een ieder van ons voor zichzelf moet brengen. Ik kan dat niet in uw plaats… Maar ik kan het wel voor mezelf natuurlijk… En dan kan ik alleen maar mijn hoofd in schaamte buigen over mijn eigen ondankbaar gedrag. Beschaamd Vader, dat ik wel besef dat alle schoonheid alleen maar bij U te vinden is, en dat ik toch voortdurend afgeleid wordt in mijn leven door allerlei andere, schijnbaar schone dingen… de afgoden van mijn leven, het onkruid. Ik verwaarloos de bloem van Saron door mijn zonden, door mijn lauw christelijk geloof… Maar al te vaak heb ik de roos van Saron in een al te klein bloempotje weggestopt, ergens op een achterkamertje van mijn hart… en hem niet de centrale plaats gegeven die hem toekomt…. Dat is de belijdenis die ik moet maken als ik deze tekst lees in Hooglied.

Misschien dat U dat niet hoeft te doen… dat u zegt dat alles dik in orde is en dat de roos van Saron centraal staat in uw leven… wel, dan benijd ik U. Maar ik vrees dat niemand hier dat kan zeggen…

Maar belijd je je tekortkomingen, je slippertjes, je aandacht voor waardeloos onkruid in je leven… en Hij zal je vergeven. Want Hij schenkt die roos van Saron en die lelie der dalen gratis aan de bruid die hij uitgekozen heeft. En soms spreekt Hij wel scherpe woorden in je leven, maar dat is omdat Hij van zijn bruid houdt met brandende liefde. Hij vergeeft het verleden, godzijdank, en ontvangt je op elk ogenblik wanneer je die roos van Saron met beide handen aanneemt…

Amen.