Daniël 9 : 1 – 19

Gemeente,

‘Ik richtte mijn gezicht tot de Heere God, om Hem te zoeken in gebed en met smeekbeden, met vasten, en in zak en as…’
Het gebed van Daniel 9, broeders en zusters, is een model gebed van belijdenis. Het belijden van schuld en door inkeer komen tot berouw. Het gebed van Daniel 9 is als het ware een gebed dat zou kunnen volgen op de woorden van koning David in Psalm 51:19 : ‘De offers voor God zijn een gebroken geest; een verbrijzeld en verslagen hart zult U, o God, niet verachten…’

De profeet Daniel wou dat God Israël zou zegenen : dat de gevangenschap van het volk in de Babylonische ballingschap zou eindigen. Dat die vloek een zegen zou worden. Dat er niet langer oordeel zou zijn, maar gunstbewijzen… Maar om dat te laten gebeuren wist Daniel dat er afgerekend diende te worden met de zonde van het volk, met de zonden van de mensen. Daniel wist dat deze God die hij diende, uiteindelijk een vergevingsgezinde God is, een genadevolle God. Als het volk zich werkelijk en oprecht zou bekeren, haar schuld zou belijden, dan zou er zegen komen, bevrijding uit de gevangenschap, herstel voor het volk van God.

Het kader voor dit gebed van belijdenis vinden we in de eerste twee verzen : ‘In het eerste jaar van Darius… die koning gemaakt was over het koninkrijk van de Chaldeeën (de Babyloniërs). In het eerste jaar van zijn regering, merkte ik, Daniël, in de boeken het aantal jaren op waarover het woord van de HEERE tot de profeet Jeremia gekomen was : zeventig jaar zouden na de verwoesting van Jeruzalem voorbij moeten gaan…’ … Hier zoekt Daniël in de ‘boeken’, dat wil zeggen de boekrollen die hij had van de heilige geschriften. Blijkbaar las hij in het bijbelboek Jeremia (waarschijnlijk hoofdstuk 29:10) waar geprofeteerd werd door Jeremia dat de Babylonische gevangschap 70 jaar zou duren. Dat was voor Daniël een belangrijke boodschap van hoop (want die 70 jaren waren toen bijna voorbij). Zeventig is in de bijbel het getal van een perfect Godsbesluit die met alle kracht wordt uitgevoerd (vaak een tijd van oordeel). Dit is heel belangrijk om op te merken : het is iets waar we niet bij stilstaan : maar het oordeel van God is gebonden in tijd. Er is een limiet, een begrenzing aan God’s oordeel. Wij gaan altijd uit van ‘eeuwige verdoemenis in de hel’, maar dat is niet wat we vinden in het OT. Oordeel is daar altijd beperkt. Het waarom van deze begrenzing mag duidelijk zijn : straf, oordeel (van God) heeft op de eerste plaats een herstellende werking. Zo’n oordeel is er niet zomaar om te straffen, maar om te louteren. Oordeel van God beoogt genezing! Het oordeel van God is er, hier in het OT, voor het goed van de mens.

Maar deze ‘genezing’ wordt pas duidelijk als er ook een reactie, een gevolg, zichtbaar wordt bij de mensen : en dat is het tot inkeer komen, het hebben van berouw, schuldbelijdenis. De zeventig jaar komen aan hun einde wanneer de hoogmoedige geest van mensen geknakt wordt. En dat is het wat Daniël ons brengt in vers 3vv : ‘Ik richtte mijn gezicht tot de Heere God, om Hem te zoeken in gebed en met smeekbeden, met vasten, en in zak en as…’
Als we dit diepe gebed van Daniël onderzoeken dan mogen we enkele belangrijke punten leren van ware schuldbelijdenis.

En wel ten eerste dat ware belijdenis niet oppervlakkig is, maar gekenmerkt wordt door vurig, intens be-lijden. Het pakt je zo erg dat je hart er van overloopt. Dat zien we onmiddellijk in vers 3 waar Daniël zich richt tot God met smeekbeden, met vasten, en in zak en as… Het is niet zomaar een gebedje, tussen “soep en patatten”, een tussendoortje van 5 minuten… waar wij toch zo goed in zijn. Bij Daniël ligt de nadruk op de intensiteit van zijn bidden. ‘Zak en as’ waren kenmerken in het OT van een diepe bezorgdheid, een diepe beleving van wat in het hart leefde, zodat het zich uitte in bepaalde gedragingen. De ‘zak’ waar sprake van is in de tekst was de specifieke kledij die men droeg in de rouw of wanneer men zich vernederde. En het woordje ‘as’ kan figuurlijk staan voor ‘waardeloosheid‘. Daniël vernederde zich voor God en stelde zich op vanuit zijn waardeloosheid (geen eigen prestaties om op te roemen!). Dat hij vastte was niet om iets te bereiken… nee, hij was zo aangedaan, z’n schuld raakte hem zo diep, dat hij niet meer kon eten!

Dit is bijbels volledig tegengesteld aan de Farizeeër van Lukas 18:11 : ‘O God, ik dank U dat ik niet ben zoals de andere mensen : rovers, onrechtvaardigen, overspelers of ook als deze tollenaar…’ Als we uitgaan van eigen prestatie kunnen we God nooit bereiken! Daniël besefte zijn schuld… laten we niet vergeten dat deze Daniël ongetwijfeld bij de grootste gelovigen behoorde van zijn generatie. Ongetwijfeld was hij toch één van de meest rechtvaardige : hij werd niet voor niets in de leeuwekuil geworpen! En toch zit deze Daniël voor God in ‘zak en as’, in vernedering en in waardeloosheid.
Vanuit dit besef kan Daniël niet anders bidden dan met oprechte passie, gegrepen als hij is door zijn positie tegenover deze God. Iemand die niet overtuigd is van eigen schuld kan niet staan voor God. Iemand die oppervlakkig schuldbelijdenis aframmelt en verder leeft zoals vroeger zonder verwoede pogingen om te trachten te veranderen… staat niet voor God.

Ten tweede kan het dus niet anders dan dat schuldbelijdenis alleen kan gebeuren vanuit een nederige positie. Er is geen plaats voor zelf-zekerheid, geen plaats voor zelf-rechtvaardiging. De eerste (dat is de positie die je van nature vanzelf inneemt) moet de laatste worden. Hoe meer je tot het besef komt van eigen zwakte, hoe meer de kracht van God duidelijk zal worden. Daarom moet je dagelijks leren je eigen schuld te belijden. En er is het risico dat we daar depressief van worden, maar ook dat is een vorm van hoogmoed. Er rest ons alleen vertrouwen op Hem die al die schuld op Zich nam.

Als we deze eerste twee punten in acht nemen : niet oppervlakkig je schuld belijden en jouw eigen schuld op de eerste plaats zetten, dan zul je merken dat je de ander niet meer kan oordelen. Ja, dan zul je zelfs ontdekken dat er samenhorigheid ontstaat met mede-zondaars! Je kan niet langer menen dat wat een ander doet automatisch nog slechter is dan wat jij doet. Nee, wij, broeders en zusters, wij zijn samen schuldig! Dat zie je onmiddellijk in het gebed van Daniël : (vers 4) Ik bad tot de HEERE en deed belijdenis… (vers 5) WIJ hebben gezondigd, WIJ hebben onrecht gedaan, WIJ hebben goddeloos gehandeld, WIJ zijn in opstand gekomen enz…. Talloze malen spreekt Daniël van ‘wij’ en ‘onze schuld’…
Daniël identificeert zich met de onrechtvaardigheid van het ganse volk. Wij hebben altijd de neiging om ons daar boven te plaatsen. Wij gaan altijd denken, zelfs al weten we wel degelijk dat we zonden hebben, dat we toch uiteindelijk, als puntje bij paaltje komt, dat we toch wel ‘beter’ zijn dan de anderen… of indien schuldig, dan toch wel minder schuldig dan de grote massa. Maar hier zien we in Daniël een mens die begrijpt dat hij een zondaar is temidden van zondaars. Hij identificeert zich zo met die anderen, dat hun schuld ook zijn schuld wordt, dat hun pijn ook zijn pijn wordt, dat hun falen ook zijn falen wordt… En is dit niet wat ook Jezus deed voor ons?!

Wat Daniël hier doet laat ons ook denken aan wat Jesaja zegt (6:5) : ‘Wee mij,… ik ben immers een man met onreine lippen en woon temidden van een volk met onreine lippen…’ Identificatie met alle zondaars van het volk. De zonden van de mensen, de rijken, de machthebbers, de andersdenkenden, de ongelovigen… dit zijn ‘onze’ zonden! Broeders en zusters, wij zijn niet ‘meer’ dan de anderen omdat we christenen zijn. Wij zijn net zoals alle anderen, met gaven en talenten, maar ook met tekortkomingen, onhebbelijkheden, fouten… zonden.

En zo komen we bij een volgend punt in schuldbelijdenis, en dat is dat ‘zonde’, deze zonde die we samen bedrijven met het ganse volk, een allesomvattende zonde is. Het is niet eventjes hier en daar, in een ogenblik van zwakte, een klein foutje begaan… maar voor de rest zijn we toch wel ‘goed’ hoor. Nee, Daniël gebruikt hiervoor maar liefst 4 verschillende Hebreeuwse woorden die wij vertalen in onze tekst (vers 5) : wij hebben gezondigd, wij hebben onrecht gedaan, wij hebben goddeloos gehandeld, wij zijn in opstand gekomen… Zonde is geen detail. Daniël put zich uit in allerlei omschrijvingen om de zwaarte van het misdrijf weer te geven.
In oprechte schuldbelijdenis hebben we dus geen oppervlakkigheid, maar intens be-lijden. Vanuit een positie van nederigheid. En in samenhorigheid met alle zondaars van het volk. In het besef van de allesomvattendheid van onze zonden.

Indien wij ons daar bij aansluiten als gelovigen, dan moeten we ten vijfde, net zoals Daniël leren aanvaarden dat we dienen gelouterd te worden! Vers 11 : ‘Maar heel Israël heeft Uw wet overtreden en is afgeweken door niet te luisteren naar Uw stem (Zo zijn ook wij!). Daarom is over ons de vervloeking en de eed uitgegoten die beschreven is in de wet van Mozes, de dienaar van God, want wij hebben tegen Hem gezondigd!’ Indien we niet gehoorzamen dan verdienen we elke pijn die ons ten deel valt. Oordeel daarbij niet over de ander, maar kijk alleen naar je eigen pijn. ‘Daarom heeft de HEERE over het onheil gewaakt en heeft Hij het over ons gebracht. Want de HEERE, onze God, is rechtvaardig in al Zijn werken…’ (vers 14). Hij handelt rechtvaardig!

En wanneer we dit leren aanvaarden, dat onze straf rechtvaardig is (net zoals de Babylonische ballingschap dat was), dan moeten we ook leren zien, ten zesde, dat er bovenal HOOP is. Want deze ‘straf’ van God is er niet zomaar, maar heeft een doel! Deze straf, dit lijden, beoogt een loutering. Schuldbelijdenis is dus niet iets om depressief van te worden, maar staat gericht in vertrouwen (geloof!) op de HOOP van genezing! Elk oordeel van God, in tegenstelling tot het oordeel van de mens, tracht het goede te bewerken voor de mens : loutering, herstelling, genezing.
Vers 9 : ‘De Heere, onze God, is vol barmhartigheid en menigvuldige vergeving, hoewel wij tegen Hem in opstand zijn gekomen…’ Schuldbelijdenis gaat uit van het geloof, het vertrouwen, in deze barmhartigheid, in deze menigvuldige vergeving van zonden. Wat je ook gedaan hebt, wat je ook doet… er is vergeving bij deze God. Wat niet wil zeggen dat er geen oordeel is, of geen straf. Maar deze dingen hebben een doel : en dat is dat we zouden komen tot berouw! Om-keren van de foute levenswandel! Be-kering! En dat is het waar wij ons op dienen te richten wanneer we onze schuld belijden voor God.

En dan eindigt Daniël zijn gebed met de volgende opmerkelijke woorden : (Vers 17) ‘Nu dan, onze God, luister naar het gebed van Uw dienaar en naar zijn smeekbeden. Doe, omwille van de Heere, Uw aangezicht lichten over Uw heiligdom, dat verwoest is… (vers 18) … want wij werpen onze smeekbeden niet voor U neer op grond van onze gerechtigheden, maar op grond van Uw grote barmhartigheid.’…. Niet onze gerechtigheden, niet onze prestaties geven aanleiding tot genade… maar Gods eigen grote barmhartigheid… ‘omwille van de Heere’! Het Hebreeuwse woord dat hier gebruikt wordt voor ‘Heere’ is ‘Adonai’, één van de namen of aanspreektitels van God. Deze God is barmhartig in genade, niet omwille van iets dat wij kunnen doen of gedaan zouden hebben, maar omwille van deze ‘Adonai’ betoont Hij genade aan mensen. Dit doet ons denken aan wat er geschreven staat in Psalm 110:1 : ‘De HEERE (JHWH) heeft tot mijn Heere (Adonai) gesproken : Zit aan mijn rechterhand…’ Veel christenen zien hier dat God, de Vader (JHWH), spreekt tot God, de Zoon (Adonai). Hetzelfde mogen we zien in onze tekst uit Daniël 9 geloof ik : Dat God ‘omwille van de Heere’ (Zijn Zoon Jezus de Christus) barmhartigheid verstrekt aan het ganse volk. Het is door Hem (Adonai, de Zoon) dat mensen kunnen komen tot berouw. Het is door wat Hij voor ons gedaan heeft aan het kruis dat barmhartigheid mogelijk wordt.

Broeders en zusters, laten wij dan net zoals Daniël, komen tot schuldbelijdenis. Laten wij dagelijks bidden en smeken, in zak en as, om voor God te mogen verschijnen. En laten we bovenal bidden in de HOOP ons gegeven, omwille van die Heere die we liefhebben, dat Zijn Koninkrijk mag aanbreken, dat lijden en pijn eenmaal voorbij zullen gaan. Dat we allen samen voor de troon zullen staan om het nieuwe lied te zingen!


Voorbede.

Hemelse Vader,

Leer ons om dagelijks te komen

tot het belijden van onze schuld voor U.

Leer ons om dat niet oppervlakkig te doen,

maar om er werkelijk van doordrongen te worden.

Leer ons tot het inzicht te komen

dat we niet beter zijn dan een ander,

dat ook wij falen dag in, dag uit.

Sta niet toe dat we worden zoals de Farizeeër

die neerkeek op zijn naaste, de tollenaar.

Er is geen plaats in Uw Koninkrijk

voor zelf-zekerheid, zelf-rechtvaardiging.

Leer ons daarom samenhorigheid met de naaste,

de andere, de mede-zondaars.

Leer ons om niet te steunen op eigen prestatie,

op eigen verworven gerechtigheid,

maar leer ons om te zien naar het kruis

waar Uw Zoon gerechtigheid voor ons verwierf.

Leer ons om dankbaar te zijn

voor Uw grote barmhartigheid.

Bekeer ons Vader,

doe ons dagelijks omkeren,

van hoogmoed naar nederigheid.

En wil ons de kracht schenken

dat we kunnen leven voor de naaste.

Dat we mogen leren om hun zonden te vergeven!

Wij danken U voor dit alles

in Jezus Naam.

Amen.