1 Korintiërs 13 : 1 – 13

Gemeente,

‘Want nu zien wij nog door een spiegel, in raadselen, doch straks van aangezicht tot aangezicht…’

In dit hoofdstuk spreekt Paulus over de ‘liefde’ (‘agapè’, de naastenliefde). In het vorige hoofdstuk (hfdst 12) had Paulus het over de verschillende genadegaven van de Geest (wijsheid, kennis, geloof, gaven van genezingen, profetie, spreken in tongen enz…). Maar deze liefde, deze ‘agapè’, is een genadegave, zo zegt Paulus ons, die al deze andere overstijgt! Want die andere genadegaven van hoofdstuk 12 zijn (gelijkelijk) verdeeld onder de gelovigen : de één heeft dit, de ander wat anders… elk naar zijn gaven en talenten. Maar de liefde is een genade die behoort aan allen die geloven en die van dood naar leven gebracht zijn door God. Ja, bijbels ‘leven’ wil juist zeggen dat naastenliefde centraal staat (dat is uiteindelijk ook het grote gebod!).

Er zijn sommige kerken die beweren dat je een bepaalde gave moet hebben om erbij te horen (je moet bijvoorbeeld kunnen spreken in tongen om een echte gelovige te zijn)… dit is pertinent onbijbels. Ik wil het spreken in tongen niet afbreken of ontkennen… maar het is een gave die slechts aan enkele wordt geschonken. Paulus is daar heel duidelijk over in hoofdstuk 12 : elke gelovige heeft een eigen genadegave ontvangen : de één dit, de ander wat anders.
Maar naastenliefde, broeders en zusters, is iets wat elke gelovige moet bezitten. Eigenlijk kunnen we wel stellen dat je hier een gelovige aan kan herkennen. Maken ze graag ruzie, oordelen ze over een ander… het zijn geen gelovigen! Het bewijs dat we discipelen zijn van Jezus is te vinden in onze liefde voor Hem en voor de medebroeders en zusters.

Elke andere genadegave is bovendien beperkt in tijd en in plaats : er is een welbepaalde tijd om kennis te verspreiden, er is een welbepaalde tijd om in tongen te spreken… Maar naastenliefde moet er zijn op elk ogenblik en op elke plaats waar broeders en zusters verzameld zijn. Altijd! Overal!
Je mag streven naar de hoogste gaven (laatste vers (31) van 1 Kor 12). Dat is een goede zaak, maar, zegt Paulus ons, ‘Ik wijs u een weg, die nog veel verder omhoog voert…’ En zo begint hoofdstuk 13 over de naastenliefde. Deze ‘agapè’ is die weg die nog veel verder omhoog voert! Hoe weinig talenten en gaven je ook mag bezitten, laat de liefde van Christus rijkelijk in je wonen!

In onze huidige, ‘moderne’ maatschappij is kennis eigenlijk het allerbelangrijkste. Met kennis sta je in hoog aanzien (je kan, met de juiste kennis, in onze maatschappij ook hopen geld verdienen). Ook in de kerk scoort kennis goed : je aanzien stijgt als je het allemaal goed kan uitleggen, als je goed kan preken bijvoorbeeld… Maar, zegt Paulus ons in hoofdstuk 13, liefde is voor een christen belangrijker dan die kennis : ‘Want onvolkomen is ons kennen en onvolkomen ons profeteren…’ (vers 9)(en onvolkomen zijn onze preken!). Het is iets wat we als christen goed tot ons moeten laten doordringen : onze kennis (en dus ook onze kennis van godsdienstige zaken) is onvolkomen! Paulus gebruikt hiervoor het volgende beeld in vers 12 : ‘Want nu zien wij nog door een spiegel, in raadselen, doch straks van aangezicht tot aangezicht…’

Dankzij dit vers mogen we vaststellen dat we wel degelijk ‘zien’ : ‘Want nu zien wij nog door een spiegel…’, staat er. Dat is : we zien dus wel, maar op een gebrekkige manier. Als christen hebben we namelijk de waarheid mogen ‘zien’ : Jezus Christus en die gekruisigd voor ons. Maar ons ‘zien’ is onvolkomen, gebrekkig : ‘als door een spiegel, in raadselen’… zelfs al ben je christen (een ongelovige ‘ziet’ helemaal niks).

Spiegels in de oudheid waren heel wat minder dan onze huidige spiegels. Een ‘spiegel’ was in die tijd van brons of koper gemaakt en had dus sowieso altijd een verkleuring. Het gereflecteerde beeld was geel- of goudkleurig. De minste oneffenheid in zo’n spiegel bracht ook een vervorming van het beeld met zich mee. Dus wat je kon ‘zien’ in zo’n spiegel was een verkleurde, vervormde werkelijkheid. In onze vertaling staat er dan nog bij ‘in raadselen’ : letterlijk staat er eigenlijk : ‘in deeltjes’ of ‘in fragmenten’. Want uiteindelijk kan zo’n kleine spiegel maar een deel reflecteren : als je er in kijkt zie je bijvoorbeeld wel je hoofd, maar niet de rest van je lichaam. Dus ‘zien’ in zo’n oude spiegel was verkleurd, vervormd, fragmentarisch. Wel, zegt Paulus ons, zo is ook onze ‘kennis’ waar we altijd zo trots op zijn, verkleurd (door onze meningen), vervormd (door onze interpretaties), fragmentarisch (altijd beperkt)…

Het is pas later, in het Koninkrijk van God, dat we zullen ‘kennen van aangezicht tot aangezicht’… Letterlijk staat er eigenlijk : ‘doch straks zal ik door en door kennen zoals ook ik door en door gekend ben’. In het Koninkrijk van God zullen we pas voor ‘t eerst ‘kennen’ zonder verkleuringen en vervormingen. Niet langer fragmentarisch, maar met een duidelijk en helder overzicht.

Uit dat zinnetje van Paulus : ‘Want nu zien wij nog door een spiegel, in raadselen, doch straks van aangezicht tot aangezicht…’ mogen we, kunnen we heel veel leren zodat we nederig mogen worden!

En wel ten eerste dat we als christen onszelf wel hebben leren ‘zien’ in het juiste licht, maar dat dat straks, in het Koninkrijk van God, nog des te duidelijker zal zijn. Als christen weten we nu wel dat we een ‘zondaar’ zijn, maar hoe dan ook gaan we dat verkleurd, vervormd, fragmentarisch zien. We maken uiteindelijk hier in dit leven allerlei excuses voor onszelf… vaak weten we niet eens de volle diepte van onze zonden. Soms zijn we ons niet eens bewust van een bepaalde zonde… (In sommige kerken worden zonden zelfs volledig geminimaliseerd). Ons zien van onszelf is er wel als christen (we beseffen wel ergens onze zonde, in tegenstelling met de ongelovigen), maar het is en blijft, hier in dit leven, gebrekkig… Hoe meer we leren onze eigen leegheid te zien, hoe meer we Zijn volheid kunnen ontvangen. Dat is een geleidelijk proces waarmee we wel begonnen zijn in dit leven (we ‘zien’ het als door een spiegel in raadselen), en wat we pas straks, in het Koninkrijk van God, zullen kennen en begrijpen van ‘aangezicht tot aangezicht’.

Naast ons ‘zien’ van onszelf als zondaar, zullen we ten tweede ook de ware kerk leren ‘zien’. En opnieuw hetzelfde : hier in dit leven ‘zien’ we wel de kerk, maar verkleurd, vervormd, fragmentarisch (als door een spiegel in raadselen). Van sommige mensen denken we dat ze bij de kerk horen omdat ze bij ons zitten in hetzelfde zaaltje, maar het is helemaal niet zo (ze behoren niet tot de kerk). En anderen, die we veroordelen in ons hart, omdat ze bijvoorbeeld in een andere denominatie zitten, horen er wel bij, maar we ‘zien’ het nog niet. Straks, in het Koninkrijk van God, zal duidelijk worden wie er wel en niet bij hoort. Dan zullen we die andere mensen kennen ‘van aangezicht tot aangezicht’. Dan zullen we de volheid van de ganse kerk mogen ‘zien’.

Naast het zien van onszelf als zondaars, en het zien van de ware kerk, zullen we, ten derde, ook de ‘voorzienigheid’ van God in ons leven leren ‘zien’. Dat zal misschien wel één van de grootste verassingen zijn wanneer we, in het Koninkrijk van God, voor het eerst echt zullen kennen (van aangezicht tot aangezicht) wat God in ons leven gedaan heeft, wat Hij in ons leven bewerkstelligd heeft. Dingen die we nu niet ‘zien’, of maar heel gebrekkig ‘zien’… verkleurd, vervormd, fragmentarisch. Dan zullen we mogen zien hoe Hij ons droeg op die zware ogenblikken in het leven wanneer we dachten dat Hij ons verlaten had. Dan zullen we wellicht ook leren zien hoe in de zwaarste beproevingen van ons leven God ons de grootste genade schonk. Ik denk dat heel wat onduidelijke dingen van ons leven (twijfels, gevoel van Godverlatenheid…) die nu verkleurd, vervormd, fragmentarisch zijn, straks zo duidelijk zullen worden dat we God eeuwig zullen danken voor Zijn nooit loslatende hand in ons leven!

Ten vierde mogen we stellen dat wat we nu begrijpen van de doctrines, de geloofsleer, de mysteries van het geloof… dat zulke dingen nu in ons leven verkleurd, vervormd, fragmentarisch zijn (door een spiegel in raadselen). Straks in het Koninkrijk van God zullen die dingen helder en duidelijk worden (van aangezicht tot aangezicht). We zullen straks mogen voluit begrijpen waar we nu mee worstelen : moeilijke leerstellingen zoals drie-éénheid, het probleem van het lijden in de wereld, predestinatie… zullen helder en duidelijk worden… anders ook dan wat we ongetwijfeld gedacht hadden. Nu denken we nog in menselijke woorden die op zich altijd zullen tekort schieten om een goddellijke werkelijkheid te omschrijven. Er komt een tijd dat we zullen glimlachen om onze onwetendheid.

Ten vijfde zullen we ook Jezus de Christus werkelijk mogen ‘zien’. Nu, in dit leven, zien we Hem door het geloof (van horen zeggen)… verkleurd, vervormd, fragmentarisch… gebrekkig in ons klein geloof. Maar straks zullen we Hem ontmoeten van aangezicht tot aangezicht. Niet langer door de spiegel in raadselen! Wat een ogenblik zal dat zijn! Te mogen knielen voor onze Redder.
Meer nog dan dit : we zullen God Zelf ‘zien’. Het zal ons toegestaan worden om God te mogen zien, niet langer verkleurd, vervormd, fragmentarisch… maar van aangezicht tot aangezicht!

Broeders en zusters, ik wil ook een heel praktische boodschap halen uit dit vers van Paulus, dat we nu nog zien door een spiegel in raadselen, maar straks van aangezicht tot aangezicht. En wel ten eerste dat we moeten komen, als gelovige, tot grote dankbaarheid. Want er staat wel dat we zien als door een spiegel in raadselen… maar dat houdt dus ook in dat we wel degelijk zien!
Als gelovige hebben we reeds een glimps van de waarheid mogen zien, zelfs al is het nu nog verkleurd, vervormd, fragmentarisch. Een ongelovige daarentegen ziet niets… zo iemand is geheel en al blind voor de bijbelse waarheid. En omdat we nu reeds gebrekkig zien (door geloof) zullen we straks van aangezicht tot aangezicht mogen zien.

Dit houdt dus ten tweede in dat onze tekst een teken is van hoop! Nu zien we een beetje dankzij het geloof… maar er komt een tijd dat we meer zullen zien… ja, dat alles duidelijk zal worden. Dat wordt ons hier beloofd! Dit is toch een boodschap van hoop voor de gelovige : twijfel je nu nog vaak, worstel je met geloofsproblemen?… Straks zal alles duidelijk worden, van aangezicht tot aangezicht.

En ten derde wil ik in het bijzonder de nadruk leggen op het feit dat deze tekst van Paulus ons moet brengen tot nederigheid, en het aanvaarden van het anders-zijn van andere gelovigen. Want al te vaak, broeders en zusters, zijn wij als gelovige geheel ten onrechte hoogmoedig. Wij hebben inderdaad mogen ‘zien’, maar vergeten dat ons ‘zien’ slechts gekleurd, vervormd, fragmentarisch is (als door een spiegel in raadselen). We menen dat wij het wel weten, dat we eigenlijk de waarheid doorgrond hebben… dat we een perfect zicht hebben op de waarheid… en dat een ander, die anders denkt over allerlei, uiteraard dan automatisch verkeerd is. En zo oordelen we over onze broeders en zusters… De verdeeldheid van de huidige kerken is er omdat we deze tekst van Paulus vergeten zijn, dat we nu wel zien maar als door een spiegel in raadselen.

Onze meningsverschillen zijn kinderachtig… onze ruzies over het geloof onchristelijk. Wanneer iemand vasthoudt aan het fundament : Jezus Christus en die gekruisigd…, wanneer iemand daar zijn vertrouwen op stelt dan is hij of zij een broeder, een zuster! Maken we ruzie over een detail van het geloof, dan zijn we als kinderen in een duistere kelder die ruzie maken over de kleur van een voorwerp. Het is pas in daglicht dat we zullen zien hoe het er in werkelijkheid uitziet.

Wat veel belangrijker is, broeders en zusters (en zo komen we terug bij het begin van de preek), is de naastenliefde die we moeten koesteren voor elkaar, zelfs al zijn we het niet eens over allerlei details. Naastenliefde voor broeders en zusters, zelfs al zitten ze niet in dezelfde kerk, zelfs al wijken ze af op punten die wij heel vanzelfsprekend vinden. Maar denk eraan, hou het steeds voor ogen, hoe ons kennen nu en hier op deze wereld verkleurd, vervormd, fragmentarisch is… als door een spiegel in raadselen… maar straks… van aangezicht tot aangezicht.

Voorbede.

Hemelse Vader,

wij danken U voor alle gaven die U ons gegeven hebt,

aan de één dit, aan de ander wat anders…

Maar wij willen U wel smeken om aan ons allen,

zonder uitzondering aan alle gelovigen,

rijkelijk de gave van naastenliefde te schenken.

Dat geheel ons denken en ons handelen

mag bepaald worden door de liefde voor broeders en zusters.

Leer ons daarom ook om nederig te worden.

Schenk ons de wijsheid en het inzicht,

dat ons ‘zien’ van de waarheid, ons ‘kennen’ van U,

hier op deze wereld vandaag,

altijd verkleurd, vervormd, fragmentarisch is.

Laat daarom niet toe dat we snel oordelen,

een ander minder achten omdat hun ‘zien’ anders is dan de onze.

Schenk ons zo’n naastenliefde,

dat we de ander steeds in ons hart houden,

zelfs al zijn we het niet eens met die naaste,

over allerlei details van het geloof…

Leer ons ook steeds beter onze zonde te zien,

dat we weten mogen dat volheid alleen bij U te vinden is.

Leer ons steeds beter de ware kerk te zien,

en niet langer te kijken naar denominaties.

Leer ons open te staan voor de voorzienigheid

waarmee U ons in dit leven bijstaat.

En schenk ons de hoop dat we U straks

van aangezicht tot aangezicht mogen zien.

Amen.