Gemeente,
‘Is mijn heer niet verteld wat ik heb gedaan, toen Izebel de profeten van de HEERE doodde? Dat ik van de profeten van de HEERE honderd man heb verborgen… en dat ik die met brood en water onderhouden heb?…’
Broeders en zusters, dit verhaal speelt zich af tijdens de drie jaar en half dat er volstrekte droogte heerste in Israël. Er viel geen druppel regen in gans Israël vanwege het gebed van de profeet Elia. Het volk, onder leiding van de goddeloze koning Achab en zijn koningin Izebel, had namelijk zijn vertrouwen geplaatst in de afgod Baäl, de god van vruchtbaarheid en ook de god van regen (het water dat zo noodzakelijk was voor die vruchtbaarheid in de landbouw). Ironisch toch dat Baäl, die afgod van regen, volledig machteloos bleek toen Elia bad tot de God van hemel en aarde dat het niet zou regenen drie jaar en half (oftewel 42 maanden).
Dit verhaal speelt zich niet alleen af in die periode van droogte, maar ook tussen twee grote gebeurtenissen. Vlak voor onze tekstlezing is er het verhaal dat Elia een dode opwekt tot leven (hfdst 17:17vv, de zoon van de weduwe in het dorpje Zarfath)), en vlak na onze tekstlezing is er het grote wonder van het vuur uit de hemel op het altaar dat Elia gebouwd had in zijn strijd met de priesters van Baäl.
Eigenlijk hebben we hier, in deze setting, de geschiedenis van de wereld in een notendop. Want het getal 42 (van de 42 maanden droogte) verwijst in joodse traditie (Kabbala) naar de schepping van het ganse universum. Die periode van droogte is dan als het ware een beeld van de ganse geschiedenis tussen schepping en oordeel in. Het wonder van nieuw leven (de opstanding van de zoon van de weduwe uit de dood) is dan als de schepping, en het wonder van vuur uit de hemel (op het altaar) is dan als het laatste oordeel.
En in deze setting (van de wereldgeschiedenis) komen 3 personages ons tegemoet : Elia (aan de ene kant), Achab (+ Izebel)(aan de andere kant) en Obadja (in het midden, zou je kunnen zeggen). Elia is de man van God, de profeet. Achab (met Izebel achter de schermen) is de grote slechterik van het verhaal. Elia en Achab staan tegenover elkaar : het is eigenlijk goed tegenover kwaad… Hun posities zijn duidelijk… Maar wie is Obadja? Waar past hij in het verhaal? Hoort hij bij de goeie, als gelovige? Of is hij een knecht van de slechterik?…
Sommige commentatoren maken een scherp contrast tussen Elia en Obadja. Want Obadja mag wel een gelovige zijn (zoals Elia), hij was alles behalve een volmaakte gelovige. Want Obadja was in dienst van koning Achab, de grote slechterik. Je zou kunnen zeggen dat Obadja een compromis gemaakt had met de ‘wereld’. Hij had zijn seculiere carrière gekozen boven zijn heilige roeping als gelovige, zou je denken. Het is toch fout om als gelovige zo’n slechte koning te dienen? Obadja verwees naar koning Achab als zijn ‘heer’ in de tekst, zijn meester dus. Hij diende twee heren zou je kunnen zeggen… Dat kan toch nooit goed aflopen! Obadja was ook allesbehalve dapper : hij durfde het niet om aan Achab te gaan vertellen dat Elia hem wilde spreken : (vers 9) ‘Maar Obadja zei (tegen Elia) : Wat heb ik gezondigd, dat u uw dienaar in de hand van Achab geeft om mij te doden…’ Obadja trachtte zijn vege lijf te redden! Als hij werkelijk een man van God zou zijn geweest (zoals Elia), dan had hij toch al lang moeten opstaan tegen Achab? Obadja was wel gelovig, maar eigenlijk ook werelds en laf… toch? Dat is wat velen denken als ze deze tekst in de bijbel lezen.
En toch… zou ik durven stellen dat Obadja een ‘heilige’ was (in de bijbelse zin) : ‘apart gezet’ door God. Hij was duidelijk ‘in’ de wereld (vanwege zijn job), en toch was hij niet ‘van’ de wereld. Ok, hij was niet zo dapper als Elia, maar toch geloofde hij (dat is : vertrouwde hij) op de God van Israël. En hij diende God op een bijzondere wijze!
Om te beginnen moeten we vooreerst zeggen dat Obadja de ‘hofmeester’ was van koning Achab. De ‘hofmeester’ (Hebr. ‘bayith’) was waarschijnlijk de verantwoordelijke voor alles wat met de organisatie van het paleis te maken had. Een heel hoge positie aan het hof van koning Achab, om niet te zeggen de hoogste positie van het personeel. En dan staat er daar (in vers 3) : ‘Nu vreesde Obadja de HEERE zeer….’ Dat staat er niet zomaar! Het wil ons zeggen dat Obadja niet alleen in naam een gelovige was, dat hij niet enkel randkerkelijke was. Zo iemand die geboren wordt als ‘christen’ en alle rituelen ondergaat en misschien ook wel wekelijks naar de kerk gaat… maar er eigenlijk niets van gelooft (er zijn vertrouwen niet op plaatst). Zo was Obadja niet! Hij was een diepgelovig man, die zijn vertrouwen plaatste op de God van de bijbel, en zijn verdere handelingen moeten we dan ook in het licht daarvan zien!
En dan stelt zich natuurlijk de vraag : hoe kan een diepgelovige trouw blijven aan God in deze seculiere wereld, in de uitvoering van een seculiere (wereldse) job? Ongetwijfeld voelde Obadja een sterke druk om compromissen te sluiten met die (goddeloze) wereld. Obadja’s ‘baas’ was een uitzonderlijk slecht mens… vijandig tegenover het bijbelse geloof… En toch… was Obadja loyaal tegenover deze werkgever!! Als ‘hofmeester’ was hij ongetwijfeld één van Achab’s meest betrouwbare dienaren. Daarom zien we in vers 5 hoe Achab de hulp inroept van Obadja : ‘Achab zei tegen Obadja : Ga het land in, naar alle waterbronnen en alle beken. Misschien zullen wij gras vinden, zodat wij de paarden en de muildieren in leven zullen houden…’ Achab wist dat hij Obadja kon vertrouwen! Obadja was een getrouwe dienaar en een loyale onderdaan van zijn meester, de koning. Elke christen zou dezelfde houding moeten hebben als Obadja, in zijn of haar seculiere job : wanneer wij moeten werken in deze wereld, deze maatschappij, moeten wij steeds respectvol en loyaal, eersterangs arbeid afleveren. Daarom schrijft Paulus aan de Kolossenzen (3:22) : ‘Slaven (dat zijn wij uiteindelijk in deze wereld), wees in alles uw aardse heren gehoorzaam, niet met ogendienst als om mensen te behagen, maar oprecht van hart, in het vrezen van God…’
Obadja’s loyaliteit tegenover Achab verhinderde hem niet om trouw te zijn aan God! Wanneer hij Achab ‘heer’ noemde was dat uit respect, maar toch zag hij God als zijn ultieme Meester. Ook Elia behandelde hij met hetzelfde respect, want Obadja noemde de profeet ook ‘heer’. Eigenlijk zolang Achab niets van hem vroeg dat hem geboden van God zou doen overtreden, was en bleef Obadja loyaal. Obadja was dan misschien wel (te) stil omtrent zijn geloof, toch gehoorzaamde Hij God meer dan mensen. Dat mogen we zien in datgene wat Obadja gedaan had (vers 4) : ‘Het was namelijk gebeurd, toen Izebel de profeten van de HEERE uitroeide, dat Obadja honderd profeten nam en ze per vijftig man in een grot verborg en hen met brood en water onderhield…’
Hier bleek Obadja, als puntje bij paaltje kwam, uiteindelijk toch geen lafaard te zijn! Ongetwijfeld was zijn optreden om die profeten te beschermen, met groot risico voor zijn eigen veiligheid. En moest dit ontdekt worden dan kon hij zijn carrière wel vergeten. En toch gebruikte hij zijn politieke macht en invloed om mensen te beschermen en te redden.
Obadja toont ons eigenlijk hoe we moeten handelen als christenen in deze wereld, ja in onze seculiere (wereldse) jobs. In sommige jobs worden we namelijk wel eens voor morele dilemma’s gezet. Misschien worden we geacht, door onze baas, om klanten voor te liegen… Misschien zijn sommige praktijken van het bedrijf waarvoor we werken oneerlijk… Herinner u dan Obadja : wees loyaal en lever eersteklas werk… maar gehoorzaam God meer dan de mens! Het is natuurlijk niet altijd even helder wat we wel en niet kunnen doen, maar gebed zal ons hierbij altijd helpen. En wanneer u weet wat het goede is om te doen, dan bent u geroepen om het goede te doen!
Obadja deed wat juist was in de ogen van God. Hij nam die vervolgde profeten en verstopte ze in grotten. Misschien wel bij de berg Karmel, waar er honderden van dergelijke grotten zijn. Naastenliefde won het van gehoorzaamheid aan een slechte baas.
Er is bovendien een heel belangrijke les omtrent de voorzienigheid van God die we kunnen leren uit dit handelen van Obadja. Er waren namelijk honderd-en-één (!) profeten die gered werden… maar God redde ze niet allen op dezelfde wijze! Iedereen kent (hopelijk) het verhaal van de profeet Elia. Hoe God hem in leven hield door wonderen : raven die Elia eten brachten bij de beek Krith, het meel in de pot van de weduwe in Zarfath die maar niet opraakte… Wonderen redden die ene profeet, Elia. Iedereen kent die verhalen toch uit de bijbel?… Maar wie kent het verhaal van de honderd profeten die gered werden door het handelen van Obadja? God redde die honderd profeten ook! Maar zonder wonderen, ja op ‘gewone’ wijze, zou je kunnen zeggen. Toen zij honger hadden stuurde God geen raven om ze te eten te geven, maar Hij stuurde de mens Obadja om ze te eten te geven!
Een belangrijke les voor ons is dan ook dit : God kan ‘wonderen’ gebruiken om te helpen… maar veel meer dan dat (ja 100 keer meer!) gebruikt God alledaagse mensen om zijn hulp en zegen te laten komen tot ons! Sommige christelijke kerken focussen hun erediensten op ‘tekenen en wonderen’ (gebedsgenezingen bijvoorbeeld) en daar is niks mis mee, totdat je het als een vereiste ziet van de enige ware eredienst : enkel een kerk met tekenen en wonderen is een echte kerk. Onzin toch : ja, veel meer dan dat werkt God doorheen het alledaagse (ja, honderd keer meer!)!
God deed geen zichtbare ‘wonderen’ voor die honderd profeten in hun grot. God zorgde voor hen op een alledaagse manier zonder spektakel. Toch was Zijn hulp op die manier, even waardevol! Ook die honderd bleven immers leven. De profeten in de grot hadden even veel reden om God te danken wanneer ze Obadja zagen komen, als Elia had wanneer hij de raven zag komen! Ja, ik zou zelfs durven beweren dat het komen van Obadja een groter ‘wonder’ was dan de raven : want honderd keer meer mensen werden er door gered!
Beeldt U eens in dat er een profeet in de grot zat die gehoord had van het wonder van de raven die eten brachten naar Elia, en die bij zichzelf dacht : alleen zo worden ware gelovigen gered! Alleen door wonderen zoals raven die eten brengen… Alleen zo wil ik eten krijgen! God zal voor me zorgen!… Zo’n profeet zou hongerig gebleven zijn, omdat hij uiteindelijk zijn vertrouwen niet plaatste op God Zelf, maar op een uitwendig wonder. God voorziet ons zoals Hij dat zelf wil… dat kan door wat wij dan een ‘wonder’ noemen (iets bovennatuurlijks)… maar veel meer dan dat (ja, 100 keer meer!) zal God voor ons zorgen doorheen alledaagse gebeurtenissen. En op de eerste plaats daarvoor gebruikt God mensen, zoals Obadja, zoals U en ik.
Verlang niet naar buitengewone ‘tekenen en wonderen’, maar vertrouw erop dat God voor U zorgt zoals Hij dat wil. Als onze tekstlezing voor vandaag een les mag zijn dan mogen we besluiten dat God voor ons zal zorgen doorheen ‘alledaagse’ gebeurtenissen. En op de eerste plaats zal God daarvoor mensen gebruiken… Want daarvoor heeft Hij ons gemaakt!! Het is onze taak, onze roeping om te zorgen voor de schepping, en dus ook voor andere mensen. God zal doorheen broeders en zusters heen werken om ons te schenken datgene wat we werkelijk nodig hebben. En bovenal : God zal doorheen U en mij werken om aan anderen datgene te geven wat zij bovenal nodig hebben. Laat God dan doorheen U werken, broeders en zusters. Bidt dagelijks dat Hij doorheen U Zijn goede werken mag werken aan de naaste.
Obadja is toch wel een bijzonder figuur in de bijbel denk ik zo. Een gelovige zoals U en ik, met zijn vele fouten (waarvan we er enkele in de tekst kunnen lezen, zoals angst en een zekere lafheid). En toch is hij daar waar God hem heen zendt, om de naaste te redden die in moeilijkheid verkeert. Broeders en zusters, wees niet bevreesd om in het schijnbaar kleine en alledaagse God te dienen. Daarbij denk ik aan de woorden van de joodse spreuk : ‘Wie één mens redt (of helpt), redt (of helpt) een hele wereld!’ Ga dan heen, broeders en zusters, in deze wereld, deze maatschappij, en sta open om God door U heen te laten werken om anderen, de naaste, en Zijn schepping, bij te staan, te helpen, te steunen, te dragen. Ga dan heen en draag de zegen van de Almachtige om geloof, hoop, en liefde te schenken aan de naaste!
Voorbede.
Hemelse Vader,
Leer ons om in ons leven te staan als Obadja.
Leer ons om loyaal te zijn tegenover onze werkgever,
wie hij of zij ook mag zijn.
Leer ons om altijd goed werk te leveren in onze job.
Maar geef ons de kracht, de wijsheid en het inzicht
om geen compromissen te sluiten
wanneer we moeten kiezen tussen de waarden van onze job
en Uw geboden en leefregels.
Breng ons Obadja steeds in herinnering
wanneer ons werk ons uitdaagt om U niet langer te volgen.
Brandt Uw leefregels in onze gedachten,
zodat we er steeds mogen zijn voor de naaste.
Doe ons niet verlang naar wonderen in ons leven.
Want wij weten dat U steeds voor ons zorgt,
elke dag, elk ogenblik van ons leven.
Maar wij weten ook dat U dat op de eerste plaats
vooral doet door andere mensen heen.
Zoals wij er moeten zijn voor de naaste,
zorgt U dat er naasten zijn die zorgen voor ons.
Want dit is de taak die U ons gegeven hebt in deze wereld :
te zorgen voor elkaar en voor de ganse schepping!
Geef ons daartoe elke dag kracht en wijsheid,
om te zien wie ons nodig heeft, wie we kunnen helpen.
Wij bidden U Vader : werk Uw goede werken in ons!
Zorg dat wij mensen kunnen helpen en redden,
in grote en kleine dingen.
Wij danken U Vader, dat U de wereld zo gemaakt hebt,
dat we moeten leven vanuit geloof, hoop en liefde,
om genade en zegen te brengen aan de naaste.
Amen.